Levinus Martinus
(Finus) 1921 komt uit de tak Cornelis *1846:
De
Tak CORNELIS DE LEEUW VAN WEENEN*1846
1
Pieter de Leeuw van Weenen, 1874
2 Wilhelmina de Leeuw van Weenen, 1876
3
Christiaan Willem de Leeuw van Weenen, 1877
4 Cornelia de Leeuw van Weenen,
1879
5 Wilhelminus de Leeuw van Weenen, 1880
6 Adriana Helena de Leeuw van
Weenen, 1881
7 Johanna Maria de Leeuw van Weenen, 1882
8 Geertruida Maria
de Leeuw van Weenen, 1883
9 Cornelis Martinus de Leeuw van Weenen, 1885
10
Wilhelmina de Leeuw van Weenen, 1886
11 Martinus de Leeuw van Weenen, 1887
12
Bernardus de Leeuw van Weenen, 1888
13 Arie de Leeuw van Weenen, 1891
14
Cornelia de Leeuw van Weenen, 1892
Vader
van:
1 Johanna Maria Jannetje de Leeuw van Weenen, 1913
2 Levinus Martinus
de Leeuw van Weenen, 1921
3 Cornelia Jacoba de Leeuw van Weenen, 1924
Hij is getrouwd te Middelburg op 5 juni 1946 met Maria Cornelia P. Vermeulen

Hij is overleden op 21 januari 2010.

In juli 2006 had ik een
zeer aangenaam telefoongesprek met Finus de Leeuw van Weenen. Finus had een artikel
laten publiceren in het Verenigingsblad van 'De
Binnenvaart' (jaargang 2001 nummer 1 blz 23) over het wel en wee van een schippersgezin.
Het verhaal gaat over de avonturen en reizen van zijn vader Tinus de Leeuw van
Weenen *1887 (uit de tak Cornelis *1846), met de drie schepen die hij in eigendom
heeft gehad. De Rival, De eerste RIJN & SCHELDE en de tweede RIJN & SCHELDE.
In het telefoongesprek gaf Finus mij toestemming om het stuk ook te publiceren
op de site:
Wel
en wee van een schippersgezin
Door
L.M. de Leeuw van Weenen,
gepubliceerd in Binnenvaart, 10e jaargang (2001),
nr 1 blad 23-27, nr 2 blad 3-6.
In onderstaande versie zijn alleen de foto's
van de sleepboten overgenomen. In het artikel in Binnenvaart stonden meer foto's.
Dit
is een stukje binnenvaartgeschiedenis dat gaat over het wel en wee van een schippersgezin.
Deze geschiedenis werd mij voor een deel verteld door mijn ouders en het andere
deel is gebaseerd op mijn eigen ervaringen in de binnenvaart.
HET SLEEPSCHIP RIVAL
De
RIVAL, een sleepschip van Martinus (Tinus) de Leeuw van Weenen en zijn vrouw Jacoba
(Koos) komt 1 maart 1921 geladen met 300 ton grind aan in Amsterdam. De lading
moest gelost worden binnen de Willemssluis - Tolhuis. Koos was hoogzwanger en
op 3 maart 1921, was ik, Levinus Martinus (Finus) daar, en begint mijn schippersleven.
Ik was het tweede kind in het gezin want ik had een acht jaar oudere zuster, die
bij de grootouders in Hansweert was ondergebracht om naar school te gaan.
WATERDICHT
Jaren
hebben we met de RIVAL naar diverse plaatsen als Amsterdam, Gouda en Vreeswijk,
gevaren. Aanvankelijk met zand en grind van de Rijn. Het schip had namelijk een
houten dek dat niet overal waterdicht was. Maar vader Tinus, die goed kon timmeren
en breeuwen, kreeg het uiteindelijk toch voor elkaar om alles waterdicht te krijgen,
zodat er ook droge lading kon worden geladen. Zo voeren we onder andere met copra
(red: vruchtvlees van cocosnoten) naar de oliefabrieken in het Duitse Spijck en
Emmerich, wat beduidend meer vracht opleverde. Tijdens de vaart moest moeder Koos
meermalen het roer bedienen, zodat ik dan in het afdak over de vloer kroop en
mij te goed deed aan de kolen uit de kolenbak onder de kachel. Ik had toen al
een kolentik.
Het drukke
varen, het intensieve onderhouds- en reparatiewerk vergde veel en zwaar werk.
Daarom besloten mijn ouders om de RIVAL te verkopen en naar wat beters op zoek
te gaan. In de Rotterdamse havens lagen destijds vele schepen om diverse redenen
te koop.
In eerste instantie
liet mijn vader het oog vallen op een vrij grote zeilklipper, zoals er in die
tijd nog vele in bedrijf waren. Bij nader onderzoek bleek deze toch danig tegen
te vallen door verwaarlozing. Er zou weer veel en langdurig werk moeten worden
verzet om alles weer in goede staat te brengen en vaarklaar te maken. Hiervan
werd wijselijk afgezien.
DE
EERSTE SLEEPBOOT RIJN & SCHELDE

Na
wat verder rondgekeken te hebben ontdekte vader een stoomsleepboot die bij nadere
informatie havensleepwerk had verricht in de Ruhrhavens in Duitsland. Mijn vader
had eerder op verschillende sleepboten gevaren in Zeeland en de Kempen, dus ging
zijn hart feitelijk uit naar een sleepboot. Doch bij nadere informatie bleek deze
boot aanzienlijke schade te hebben. Door een ontploffing in de vuurmond van de
ketel was er schade ontstaan aan de ketel en de stoommachine. De boot was destijds
gebouwd door de bekende machinefabriek Huiskes en van Dijk te Dordrecht. Mijn
vader besloot, alvorens tot koop over te gaan contact op te nemen met bovengenoemde
werf voor een 'reparatiekostenbegroting'. Na overeenstemming over de reparatiekosten
werd tot koop overgegaan.
Na de grondige reparatie, vermoedelijk in 1924,
kwam de boot onder de naam RIJN & SCHELDE in de vaart. Er werd hoofdzakelijk
sleepwerk mee verricht op het traject Dordrecht - Antwerpen - Gent. Een enkele
maal werd wel eens een reisje gemaakt naar het Ruhrgebied. De vaart op de Zeeuwse
wateren was vooral in de winter bij harde wind en slecht weer niet altijd een
pretje. Zeker niet voor mijn moeder in de zeer kleine woning onderdeks. Doordat
in de late twintigerjaren de economie wat aantrok werd er bij veel scheepswerven
druk gebouwd. Talloze riviervrachtschepen, van diversen grootte liepen van stapel.
Ook de bouw van sleepboten kwam op gang en er werden volop grote Rijnsleepboten,
maar ook kleinere boten, bestemd voor de Zeeuwse wateren en het IJsselmeer gebouwd.
TWEEDE
SLEEPBOOT

Dit
stimuleerde ook mijn ouders en er werd besloten een grotere, nieuwe sleepboot
te laten bouwen. Er werd contact opgenomen met de machinefabriek Avontuur van
Mol en Veldhuis in Dordrecht.
Gegevens
en gedachten werden over en weer uitgewisseld, tekeningen bekeken en er werd fors
gestoeid met de kosten. Uiteindelijk werd gekozen voor een robuuste sleepboot,
in het bijzonder bestemd voor de Zeeuwse wateren. Er werd ook aan sleepwerk in
de kustwateren gedacht. Voor de bouw van het casco werd de scheepswerf De Hoop
in Hardinxveld gekozen. De boot werd 22 meter lang en 5.05 meter breed met een
machinevermogen van 200 ipk. Bij de bouw werd rekening gehouden met de aanbevelingen
van de Scheepvaartinspectie in verband met de zeewaardigheid. Er kon een ruime
en moderne woning gerealiseerd worden met een dekhut, ideaal voor bewoning met
een vrouw aan boord wat op Zeeland niet gebruikelijk was. Tevens werd elektrisch
licht aangelegd wat een uitzondering was in de binnenvaart van toen.
De RIJN
& SCHELDE werd aan een nieuwe eigenaar in België verkocht en in Gent
afgeleverd. Mijn moeder ging met mij tijdelijk aan de wal wonen in Dordrecht.
Mijn vader nam een baan als kapitein aan op een nieuw gebouwde sleepboot van de
firma Bos in Dordrecht. Begin 1928 was de bouw zover gevorderd, dat mijn vader
ontslag nam om bij de afbouw van zijn nieuwe boot aanwezig te zijn.
In april
was het zover dat we aan boord konden gaan wonen, tijdens de laatste afbouwwerkzaamheden.
Begin
mei, ik was inmiddels dus 7 jaar, vonden de eerste proefvaarten plaats om de machine
te testen. Enkele dagen later vond de officiële proefvaart plaats op de Merwede
voor Dordrecht. Kort daarna vond de overdracht plaats van de nieuwe RIJN &
SCHELDE. Enkele dagen waren nodig om orde op zaken te stellen en de bemanning
in te schepen. Zo was er ook nog mogelijkheid voor vrienden en familie om de boot
te bezichtigen, waar gretig gebruik van werd gemaakt. Vol lof was ieder over de
woning en de forse uitstraling van de boot. De woning was uitgevoerd in mooi grenenhout.
In de dekhut was een gootsteen met marmeren blad en koperen pomp, buffetkast en
toilet. Beneden was een vrij ruime salon met aan weerszijden banken met daarboven
verschillende kastjes. Aan beide zijden van de trap een slaapkamer. Zoals begrijpelijk
was mijn moeder trots op zo'n mooie ruime woning. Vooral na de jaren dat het behelpen
was, op de veel kleinere eerste boot.
DE
EERSTE SLEEPREIS
Uiteindelijk werd begonnen aan de eerste sleepreis van
Dordrecht naar België. Begrijpelijk trokken we veel belangstelling in Wemeldinge
en Hansweert, waar iedereen ons kende. Enige maanden later sloot mijn vader een
overeenkomst met het aannemersbedrijf Breejen Van de Bout, om zandbakken te gaan
slepen tussen Amsterdam en IJmuiden. Het te vervoeren zand kwam vrij bij het maken
van de nieuwe grote zeesluis te IJmuiden. In de Coenhaven te Amsterdam lag een
grote zandperszuiger die het zand opspoot naar een gedeelte van Amsterdam.
MIJN
SCHOOLTIJD
Inmiddels was voor mij de schoolplichtige leeftijd aangebroken
en werd ik op de Prins Hendrikschool voor schipperskinderen in Vreeswijk geplaatst.
Hierdoor werd voor mij dus voorlopig de vaartijd voor een aantal jaren onderbroken,
behoudens de vakanties. Na het beëindigen van een schooltijd van 3 jaar te
Vreeswijk vonden mijn ouders mij nog te jong om reeds te gaan varen. Ze vonden
het beter mij nog een paar jaar onder de hoede te brengen van mijn grootouders
te Hansweert om daar nog aanvullend onderwijs te volgen. In de zomer van 1934
was het dan zover dat ik definitief naar boord ging en voor mij het schippersleven
begon. Na het beëindigen in 1929 van de zandtransporten te Amsterdam werden
de sleepwerkzaamheden in de particuliere vaart uitgevoerd, voornamelijk in de
Zeelandse vaart op België.
Wel
bekend is het uitbreken van de wereldcrisis in het begin van de jaren dertig.
Het vrachtvervoer liep dramatisch terug dus ook de daarmee samenhangende sleepwerkzaamheden.
Mijn vader zag zich genoodzaakt de stuurman te ontslaan waardoor dus alleen nog
de noodzakelijke machinist gehandhaafd bleef. Het was dus een welkome oplossing
dat ik, hoewel nog zeer jong, 12 jaar, de personeelssterkte enigszins kon aanvullen.
Het was noodzaak om zuinig te leven. Een belangrijke factor was het om met het
gezin gezamenlijk aan boord te wonen waardoor de uitgaven tot een minimum werden
beperkt. Door de sterk teruggelopen inkomsten werd het moeilijk om aan de financiële
verplichtingen van de hypotheekaflossingen en verzekeringspremie te voldoen.
De
concurrentie werd moordend terwijl de onderlinge samenwerking tussen de particuliere
sleepbootondernemers ver te zoeken was. Het aanbod van sleepwerk tussen Dordrecht
en de Belgische havens liep sterk terug en werd onvoldoende.
Er ontstonden
lange wachttijden, voor een dan ook nog onrendabel sleeploon. Om het inkomen te
verbeteren had een grote groep sleepbooteigenaren besloten om sleepwerk te gaan
verrichten tussen de Belgische havens rechtstreeks naar het Ruhrgebied. Hoewel
met tegenzin besloot mijn vader ook daaraan deel te nemen. De komende jaren lukte
het met moeite het hoofd boven water te houden, vooral omdat prijzen van bunkerkolen
in Duitsland lager waren dan elders.
AAN
DE SLAG
Spelenderwijs werden door mij lichte onderhoudswerkzaamheden verricht
zoals wat boenen, koperpoetsen en wat klein schilderwerk. Daar tussendoor was
er ook nog wat gelegenheid om mij te vermaken met mijn speelgoedboten en meccano.
Naarmate ik ouder werd kreeg ik een meer gedegen opleiding, sturen werd geleerd
en nauwkeurig manoeuvreren met de sleep. Ook was ik de machinist behulpzaam bij
het onderhoud van de machine. Van de machinist leerde ik de vuren stoken en de
machine te behandelen. Mijn vader vond het noodzakelijk dat ik over de machine
leerde voor het geval we eens zonder machinist zouden komen te zitten.
Het
onderhoudswerk aan dek vond ik prettig. Ik was altijd met plezier bezig schilderwerk
uit te voeren om de boot netjes te maken naar het voorbeeld van de mooie bovenboten.
Het varen op de Waal en Rijn was rustig, de werk/vaardag regelmatig van 6.00 tot
20.00 uur met 10 uur nachtrust. Dit in tegenstelling met de vaart op de Zeeuwse
wateren waar veelal een halve nacht werd gevaren om het tij te benutten.
Tijdens
de vaart in de avonduren stonden mijn moeder en ik bij goed weer op een warm beschut
plaatsje vaak te praten. In de gesprekken die we voerden kwamen vaak onderwerpen
ter sprake waarvan ik op school had geleerd. Zoals bij helder weer de sterrenbeelden
herkennen maar ook dingen uit het dagelijkse leven. Met het gezin bij elkaar aan
boord was het heel gezellig en we waren daarom ook niet plaatsgebonden. In de
winteravonden werd meermalen te samen met de machinist koffie gedronken en een
kaartje gelegd. Echter de bezoeken aan familie en kennissen waren erg belangrijk
en een welkome afwisseling in het toch wel eenzijdige bestaan. Zelf ontmoette
ik ook graag schoolgenoten of ik maakte uitstapjes aan de wal.
In
de jaren dertig nam in Duitsland de import van ijzererts toe evenals de export
van kolen. Dit resulteerde in een toename van het scheepsvervoer en daarmee ook
het groter aanbod voor sleepwerk. De daarop volgende jaren gaven dus betere resultaten
en stegen de inkomsten. Zeven jaar hebben we op dit vaartraject sleepwerk verricht.
DE
OORLOG
Enkele dagen voor de fatale datum van 10 mei 1940 waren wij met
twee schepen uit de Ruhr vertrokken met bestemming Gent. Om vier uur 's morgens,
de tiende mei 1940 verlieten we de haven van Hansweert op weg naar Terneuzen.
Tijdens de overtocht was het wel erg rumoerig in de lucht maar verder alles normaal.
Bij aankomst in Terneuzen heerste er een paniekstemming. Onwetend nog vernamen
we van de gebeurtenis van de afgelopen nacht; Duitsland was Nederland binnengevallen.
Het normale leven raakte meteen danig ontwricht.
Na
veel moeite en oponthoud zijn we naar Gent gevaren en hebben onze sleep daar afgeleverd.
De andere dag werd terug gevaren met de losse boot met de bedoeling naar Dordrecht
te gaan. In Terneuzen gekomen werd ons dat sterk ontraden door collega's die inmiddels
waren aangekomen uit de richting Dordrecht. Zij hadden vooral bij Moerdijk en
Willemstad veel moeilijkheden ondervonden van de aldaar gelande luchtlandingstroepen.
Enkelen waren beschoten waardoor er gewonden waren gevallen. Daar wij toch geen
directe binding hadden met Dordrecht werd besloten om niet verder te gaan en even
de gebeurtenissen af te wachten. Enige boten waarvan de gezinnen van de bemanningen
aan de wal woonden besloten de overtocht toch te wagen. Onze machinist wiens gezin
ook in Dordrecht woonde besloot met één van de boten mee te gaan.
Naar we later vernamen hebben ze het, ondanks veel moeilijkheden toch gehaald.
In de omgeving van Vlissingen en Terneuzen waren regelmatig oorlogshandelingen
waar te nemen. Tot de beruchte Pinksterdagen hebben we in Terneuzen gelegen. Daarna
werd door het Militair Gezag aan alle schepen de order gegeven naar Gent te varen.
Het
was maar goed dat ik de bediening van de ketel en de machine had geleerd, want
deze reis ging zonder machinist.
VERSPERRING
In
Gent werden de magazijnen met legervoorraden geplunderd en was de toestand nog
chaotischer. Ook hier werden we na korte tijd bevolen om door te varen naar Brugge
om van daaruit door de Plassendaalsevaart naar Duinkerken (Frankrijk) te varen.
De vele schepen onderweg verstopten de vaart door de lange wachttijden bij de
sluis te Brugge.
Onderweg
ontmoetten we nog familie met een zeilklipper die we op sleeptouw namen. (red.
dit was volgens Finus de Ambulant). Bij aankomst in Brugge werden we voor een
ligplaats doorverwezen, naar het kanaal naar Zeebrugge. Het gehele vaarwegengebied
lag reeds vol met binnenschepen. Dagen bleef het vrij rustig.
Op
een dag moesten wij een drijvende kraan naar Zeebrugge brengen. Pas met ons vrachtje
onderweg vernamen we dat het de bedoeling van de Franse troepen was om de drijvende
kraan als versperring tot zinken te brengen. Op de plaats van bestemming sloeg
ons de schrik om het hart want de Fransen hadden bedacht om onze boot ernaast
te laten zinken.
Echter door kordaat optreden van een Frans sprekende schippersvrouw,
wiens vaders spits ook ten prooi aan de vernietigingdrift dreigde te vallen, werd
dit ternauwernood voorkomen en ontsprongen wij de dans.
NAAR
HOLLAND
Na enkele dagen in Gent te hebben doorgebracht kregen wij een sleepreis
aangeboden naar Dordrecht en even later voeren we door de zichtbaar zwaar beschadigde
omgeving van het met vele scheepswrakken bezaaide kanaal van Gent naar Terneuzen.
De vaart over de Zeeuwse wateren was nog steeds niet zonder gevaar door eventueel
aanwezige mijnen. Tenslotte in Dordrecht aangekomen werd even pas op de plaats
gemaakt in afwachting van de verdere ontwikkeling van de scheepvaart. Vervolgens
voelde mijn vader er niet veel voor om de vaart op Zeeland te hervatten. Het kolenvervoer
op de Maas was inmiddels wat op gang gekomen zodat we enkele reizen naar Maasbracht
hebben gemaakt.
Inmiddels had de Duitse bezetter allerlei voorschriften uitgevaardigd
om meer grip op de scheepvaart te krijgen.
Om vrijgesteld te blijven van tewerkstelling
in Duitsland kregen we een Ausweis en werd het persoonsbewijs ingevoerd. In juni
begonnen de Duitsers vele kempenaars en spitsen in beslag te nemen. Met deze schepen
wilden ze een invasie van Engeland ondernemen. Door de schepen van hun kop te
ontdoen en te voorzien van een klapbaar voorgedeelte kregen zij het uiterlijk
van een landingsvaartuig. Wij werden met meerdere sleepboten aangewezen om de
na ombouw gereedgekomen schepen te verslepen naar Vlissingen. Ook moesten nog
steeds in beslag genomen spitsen uit België worden opgehaald.
Vervolgens
hebben we nog enkele sleepreizen naar Antwerpen gemaakt waar we nog betrokken
raakten bij een bombardement dicht bij onze ligplaats aan de Scheldekaai.
We
hadden geluk dat het laagwater was zodat we ver onder het kaainiveau lagen, daardoor
is waarschijnlijk de meeste luchtdruk en zijn eventuele scherven over ons heen
gegaan. Toch liepen we nog lichte schade op aan gebroken ruiten van de stuurhut
en wat scherfschade aan de schoorsteen en opbouw.
BEURTVAART
OP ZEELAND
Om zo min mogelijk betrokken te raken bij het werk voor de Duitse
bezetter besloot mijn vader om begin 1941 een contract te sluiten met Binnenlandse
Beurtvaart Vereniging, welke vereniging zich veelal bezighield met het vervoer
van levensmiddelen.
Er werd een vijftal sleepboten aangeworven om de beurtvaartmotoren,
die vanwege het gasolietekort niet zelfstandig meer voeren, over de Zeeuwse wateren
te slepen.
In een vastgesteld
rooster werden tweemaal per dag afvaarten gemaakt van Rotterdam-Dordrecht naar
Wemeldinge en ook in omgekeerde volgorde. Van en naar Middelburg waren er tweemaal
in de week afvaarten. Van deze geregelde sleepdienst werd ook door de particuliere
schippers die vanuit diverse Zeeuwse havens aardappelen, graan en uien voeren,
gretig gebruik gemaakt. De bunkerkolen waren ook gedistribueerd maar dat leverde
in de praktijk niet veel moeilijkheden op. Voor ons waren kolen ook kostbare handelswaar.
We konden ze namelijk makkelijk ruilen voor alle voorkomende levensmiddelen.
Deze
vaartochten verliepen de eerste jaren zonder veel moeilijkheden. In 1942 gingen
mijn ouders (door ziekte) aan de wal. Geleidelijk echter verhevigde de oorlogshandelingen
en werden er steeds vaker schepen van uit de lucht beschoten. De Wehrmacht besloot
tenslotte dat er in konvooi moest worden gevaren onder begeleiding van bewapende
Duitse patrouillevaartuigen, wat op zich geen onverdeeld genoegen was. In principe
zou dat voor onze geregelde sleepdiensten moeilijkheden op kunnen leveren.
Dat
bleek echter in de praktijk nog wel mee te vallen. We konden nogal gemakkelijk
onder de konvooivaart uitkomen omdat we ook regelmatig sleepwerk verrichten naar
diverse tijhavens waardoor er op de aangewezen tijd moest worden gevaren. Naarmate
de tijd verstreek en de oorlog in alle hevigheid toenam moest dit sleepwerk op
Zeeland worden gestaakt. Het werd nog zolang mogelijk in beperkte mate voortgezet
door de meer beschutte, kleinere binnenwateren, waar het nog relatief veilig was,
te benutten.
Het ging dan
via de Merwede, de Maas langs Heusden vervolgens stroomafwaarts via Oosterhout
de Mark en Dintel naar Dintelhaven en terug. Van daaruit voeren de beurtschepen
veelal in donker naar hun thuishavens. In 1944 werd de toestand steeds onoverzichtelijker,
er werd overdag niet meer gevaren. Er waren weer lichtboeien uitgelegd en wallichten
ontstoken, maar de luchtaanvallen namen sterk toe zowel op schepen als op kustwerken
zoals sluizen en bruggen.
Tenslotte
werd begin september 1944 de boot gevorderd en moest ik met de losse boot naar
Antwerpen varen.
GEVORDERD
Bij
aankomst 's avonds heb ik aan de Scheldekaai afgemeerd en daar overnacht in afwachting
wat er ging gebeuren. 's Morgens vroeg werd ik gewekt door een burgerpersoon die
vroeg wat we hier deden. Ik vertelde dat ik door de Wehrmacht hiernaar toe was
gestuurd. Hij vertelde mij dat hij van de ondergrondse was en hij adviseerde mij
direct weg te varen, de Schelde op. Als ik uit handen van de Duitsers wilde blijven
moest ik vertrekken en 's avonds terugkomen, dan zou de stad namelijk bevrijd
zijn. Mijn Belgische vriend was echter te laat. Hij was nog niet van boord of
er kwamen drie Duitse militairen aan boord.
Zij
gaven bevel zo snel mogelijk naar de Royerssluis te varen en daar binnen te schutten.
In de dokken lag de 1500 ton metende FRATERNITE IV die ik moest vast maken en
weer naar buiten schutten. Dit schip had ook militaire bewaking aan boord.
Gelijktijdig
lagen nog diverse vaartuigen in de sluis, onder andere een Duits marineschip.
Deze verliet als laatste de sluis en schoot een, op een steiger liggende geladen
motortankspits in brand.
Terug
buiten de sluis moesten we wachten met nog enkele vaartuigen waarna opdracht werd
gegeven te vertrekken richting Hansweert. Daar aangekomen moest ik nadere orders
afwachten. Ik kreeg opdracht een met mijnen geladen gekopte motorspits te verslepen
de Westerschelde op richting Walsoorden, tevens kwamen twee Wehrmachtofficieren
aan boord. Zij gaven aanwijzingen waar de mijnen moesten worden uitgelegd, stroomopwaarts
voor Walsoorden.
Ik wees
hen erop dat wij dan bovenstrooms het mijnenveld kwamen en de terugweg was afgesloten.
We moesten door het Schaar van Waarde maar terug varen. Maar voor het zover was,
was het donker en de vaarweg was niet verlicht, zodat ik trachtte op goed geluk
de weg te vinden wat niet lukte en we op de zandbank strandden. Na afwachting
van de, onder de morgen, opkomende vloed bereikten we, heelhuids Hansweert. De
spits moest ik daar achterlaten en kon ik met de FRATERNITE IV doorschutten. Na
de middag verlieten we de haven van Wemeldinge, het was dinsdag 5 september 1944
(Dolle dinsdag). We waren uiterst gespannen en beducht voor luchtaanvallen. Voorbij
Stavenisse gekomen hoorden we vliegtuigen en kort daarop waren wij het doelwit.
Direct
hierop werd de machine gestopt en dekking gezocht onderin het schip. Gelukkig
werd niemand gewond en er was er een minimum aan schade dus werd snel onze reis
vervolgd, echter van korte duur, nu we ons dichter onder de Schouwse kust bevonden
gooiden we de sleepdraad los en voeren de boot tegen de zandplaat. Voor de tweede
maal volgde een aanval vanaf stuurboord en gingen wij aan bakboord te water en
hielden ons schuil tegen de scheepshuid. Niemand raakte gewond maar we waren wel
hevig geschrokken. Daarom besloten we naar de vaste wal te gaan.
Na
enkele meters gelopen te hebben bleek dat de boot niet ernstig geraakt was en
daarom keerden we terug. Uitgezonderd de machinist, die niet terug durfde te gaan.
Aan boord gekomen bleek de schade beperkt gebleven te zijn tot enkele gaten in
de dekhut. Snel voeren we naar onze sleep, die midvaarwaters dreef. Na te hebben
vastgemaakt voeren we naar de vluchthaven van Zijpe. Daarheen waren vele vaartuigen
van alle pluimage gevlucht.
's
Nachts zijn we over het slechts karig verlichte vaarwater naar Dordrecht gevaren,
we moesten aan de Buiten-Kalkhaven afmeren. De ongelukstijding was ons al vooruit
gesneld, want mijn vader stond ons al op te wachten. Hij heeft veel moeite moeten
doen om ons vrij te krijgen, maar nadien zijn we naar de werf van Hoebee gevaren
en daar hebben we afgemeerd op een wat verborgen plaats. Regelmatig ging mijn
vader de boot controleren zonder dat er iets gebeurde. Samen hebben we daarna
de machine gedemonteerd en de onderdelen verstopt zodat deze niet meer bruikbaar
was. Later hebben we vernomen dat er toch enkele Duitse officieren, waarschijnlijk
met een tipgever, waren gaan kijken naar de boot, maar onverrichterzake zijn vertrokken.
Verder ongeschonden heeft de boot, tot onze vreugde, de oorlog overleefd.
Achteraf
is het goed geweest dat mijn ouders in 1942 aan de wal zijn gegaan, want nadat
ik door hun vertrek kapitein was geworden zijn er veel gevaarlijke omstandigheden
geweest, vooral tijdens de vaart op de Zeeuwse wateren.
BEVRIJDING
5 MEI 1945
Enkele weken na de bevrijding kwam het dagelijks leven voorzichtig
weer op gang. We gingen weer aan het werk om de zaak weer op te bouwen. De opgelopen
oorlogsschade werd, na expertise gerepareerd. Langzaam maar zeker knapten we de
boel weer op.
De schade
aan vaarwegen en kunstwerken als bruggen en sluizen was zo groot dat de scheepvaart
nauwelijks op gang kon komen. Maar er was grote vraag naar sleepkracht ten behoeve
van het herstel van Walcheren.
Na
wat kleine sleepreizen, zowel binnenlands als naar België, zijn we eind 1945
voor de Dienst Droogmaking Walcheren sleepwerk gaan verrichten. Bakken keileem
van Moerdijk (Zuidhollands diep) naar Vlissingen, daarna ingezet voor bakken met
zand vanuit het Sloe naar de Koopmanshaven in Vlissingen. Vervolgens werden wij
ingedeeld in de steenploeg, bakken met stortsteen van Terneuzen en bij laagwater
storten bij dijkwerkzaamheden in de stroomgaten. Dit gebeurde zowel overdag als
's nachts, zodat we met een dubbele ploeg gingen varen.
In
de loop van 1945 werden de caissons voor het dichten van de dijkgaten van overzee
aangevoerd en door een viertal, sleepboten voor de kust overgenomen van de zeeslepers.
Vervolgens brachten wij ze naar het dijkgat waarvoor zij bestemd waren en aldaar
afgezonken. Het was zaak om direct volop stortsteen, versperringsnetten en keileem
aan te brengen. Zo werden achtereenvolgens de dijken te Westkapelle, Vlissingen
en (Nolledijk) en bij Veere (Oostwatering) gesloten. In januari 1946 werd het
dijkgat bij Rammekens gesloten.
In
het voorjaar 1946 waren de herstelwerkzaamheden zover gevorderd, dat wij, met
een aantal andere sleepboten, werden afgevoerd. Het sleepwerk op België was
inmiddels weer wat opgang gekomen en daar gingen we aan deelnemen. Op 5 juni 1946
ben ik getrouwd met, hoe kan het ook anders, een dochter van een beurtschipper,
die ook mee ging varen. In juli 1946 werden we voor een paar dagen gecharterd
om sleepwerk te verrichten bij het vervoer van een drijvende bok en bak voor het
verleggen van een brugboog van de brug te Zaltbommel. Deze moest van de ene, naar
de andere zijde van de rivier worden verplaatst.
Vervolgens
kwam het normale sleepwerk weer aan bod. In het zomerseizoen van 1947 en vervolgens
in 1948 hebben we de boot verhuurd aan het Aannemersbedrijf Zanen en Verstoep
voor sleepwerk ten behoeve van het uitdiepen van de haven van Duinkerken.
SLECHTE
TIJDEN
Tussendoor werd het normale sleepwerk weer ter hand genomen, maar
door het dalende aanbod van sleepschepen, steeds meer sleepschepen werden in die
tijd gemotoriseerd, was er steeds minder sleepkracht nodig. Min of meer gedwongen
moest besloten worden de machinist te ontslaan. Mijn vader nam het roer weer in
handen en ik de bediening van de machinekamer. Op die manier konden wij in familieverband
het bedrijf nog enigszins gaande houden. Alle inspanningen ten spijt was het in
de vijftiger jaren niet mogelijk een benodigd resultaat te bereiken. Tenslotte
werd besloten het bedrijf te beëindigen en nu het nog mogelijk was de boot
te verkopen.
DE
BOOT VERKOCHT
Uiteindelijk heb ik in mei 1952 een baan aanvaard bij Rijkswaterstaat.
De laatste sleepreis naar Antwerpen maakten we begin april. Spoedig dienden de
kopers zich aan en is na overeenstemming tot verkoop overgegaan. Hier eindigde
na 31 jaar mijn turbulente, maar toch mooie schippersleven.
De Rijn en Schelde 2006

In september 2006 ontving ik een hartstikke leuk mailtje van de huidige eigenaar van de Rijn en Schelde:
Goedemiddag,
Wij hebben het hele stuk gelezen over de sleepboot Ryn & Schelde en hebben misschien leuk nieuws. Sinds februari 2003 zijn wij de trotse eigenaars van deze indrukwekkende sleepboot. De "oude" eigenaar is inmiddels zelfs (met zijn vrouw) bij ons aan boord wezen kijken. In de tussentijd hebben wij heel wat gegevens van de boot boven water gekregen. Wij hebben n.l. een winter in Numansdorp in de haven gelegen en toen bleek dat de dochter van de fam. Oomens hier in het dorp woont. Haar man heeft zelfs enige tijd op de Ryn & Schelde gevaren. Als u dus nog informatie over de boot wilt vanaf de 50er jaren willen wij die u met alle plezier mailen. Nu is het zo dat wij het afgelopen weekeind ons 1e evenement bijgewoond hebben (ondanks dat de motor nog niet geheel geinstalleerd is), t.w. Willemstad Maritiem. Ik zal het stukje uit de krant bijsluiten (en wat foto's), misschien wilt u dat aan Dhr. Finus de Leeuw van Weenen laten lezen, hij zal dan zeer zeker trots op zijn "oude bootje" zijn.
Met vriendelijke groet,
Arthur en Sonja Leentvaar
Mslb. Ryn & Schelde
Het stukje uit de krant waar Arthur en Sonja naar verwezen is het volgende:

Schippers maken er weer iets moois van
Door Joep Trommelen
Maandag 18 september 2006 - WILLEMSTAD – Met ‘een klein beetje weemoed’ nam Piet Joosten gistermiddag afscheid van Maritiem Willemstad. Na zesendertig jaar moeten andere het stokje maar overnemen, vindt hij.
...
Het eerste onderdeel van de wedstrijden is het ‘wrikken’. Op een stalen boot moeten de deelnemers met één riem in een ‘wrikgat’ door ‘achtjes’ te draaien de boot vooruit laten varen. Daarna is er het onderdeel ‘trossen los, trossen vast’ waarbij ze vanaf een ‘boeg’ op de wal trossen om een paal moeten werpen die steeds verder weg komt te staan.
Maar die wedstrijd is maar bijzaak. De Ryn & Schelde wint het wrikken en de sleepboot Willy het trossen gooien.
Het blijft een bijzonder fraai gezicht, zó veel oude boten bij elkaar. De Benedenhaven heeft dit weekeinde een ‘Hollands Glorie’-uitstraling. Met als meest opvallende schip wellicht wel de Ryn & Schelde, een ruim 22 meter lange sleper.
(zie deze link voor het complete stuk) |
Op 18 februari 2009 stond Finus nog in de Scheepvaartkrant als eregast bij de doop van het nieuwe patrouillevaartuig op de Westerschelde samen met staatssecretaris van verkeer en waterstaat Tineke Huizinga.