|||||

 

 


 

 




 

 


 

 

Bronnen en Links

 

Hieronder volgen enkele bronnen waar ik mijn gegevens vandaan heb gehaald. Het zijn in vrijwel al de gevallen afgeleide bronnen waardoor de betrouwbaarheid in twijfel getrokken mag worden.
Een aantal artikelen kreeg ik toegestuurd door Maarten-Jan Vos van de Nederlandse Kastelenstichting [info@kastelen.nl]. Waarvoor hierbij hartelijk dank.
Ook kunt u op deze pagina enkele zeer bruikbare links vinden naar andere pagina's.




Bronnen

Beschrijvinge van Schielant van Jacob Lois - 1676

Beschrijvinge der Stad Rotterdam en eenige omleggende dorpen door Gerard van Spaan (blz 39,41,195)

Algemeen Nederlandsch Familieblad 10 juli 1883

Rotterdams jaarboekje 1892

De oudste Kronieken en beschrijving van Rotterdam en Schielant 1895
door JHW Unger en W Bezemer

Tijdschrift Buiten 4 maart 1916

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1916
http://www.engelfriet.net/Alie/Hans/kastelen.htm)

Rotterdamsch Nieuwsblad 24 januari 1941

Handelsblad 15 maart 1941

Nieuwe Rotterdamsche Courant 15 maart 1941

Nieuwe Rotterdamsche Courant 22 maart 1941

Zondagsblad de Standaard van 25 maart 1941
(inclusief gedicht "de Beukelaar")

Krant ?? datum ??

Rotterdams jaarboekje 1942

Ach lieve tijd. 7 eeuwen rotterdam - 1986

Weena - Joris Boddaert 1997

Onderzoek drs. P.G.W.C.H. Verrips te Giessenburg - 2004

Gerrit Boer (HKIC Kastelen) - 2004

Beschryving der stad Rotterdam - Jacob Kortebrand

 

 

Geschiedkundige beschrijving der stad Rotterdam door G. van Reyn 1e deel 1832

Vrouwe Groenevelt's Liefdegesticht - Jorris Boddaert

 

 

 


Beschrijving der Stad Rotterdam en Eenige omleggende Dorpen - Door Gerard van Spaan (1651-1711)
(bewerkt door Mr. H.C. Hazewinkel)

(blz 39-41)…. Ook pronkt althans de Heerlijkheid van Bulgerstein in haar stads kaarten. Zoo doet ook de Heerlijkheid van Wena, met de naam van Hof bekend zijnde, alwaar den hof-dijk en 't Hofpoortje haar namen ontleenen.
Dit Hof van Wena heeft buiten de Delfsepoort in de Ramen (1) gelegen en is in de Spaanse troubelen geruïneert (2). 't Is een adelijk Slot en Stamhuis van de Edelen van Wena geweest, welke uit een jonger broeder van den Heer van Wassenaar, Burg-graaf van Leiden, zouden gesproten zijn.
In 't jaar 1676 of 77 wierd alhier, in 't graven in een Raam, nog een zilvere drooplepel en eenige fundamenten gevonden.

(1) Kort na 1590 zijn de lakenramen van het terrein tusschen Westewagenstraat en Coolvest overgebracht naar het door de stad aangekochte Hof van Wena
(2) Wena was al een ruïne voor de "Spaanse troubelen"

(blz 195) … Het hofpoortje heeft voor dezen een van de Stadstorens geweest, gelijk er nu nog veel om Stads vesten leggen, dog het is in de Hoeks- en Kabbeljaauwsche tijd, als zommige willen, doorgeslagen voor den Heer van Wena; andere zeggen Brederode, Gouverneur der Stad en dat die ook Heer van Wena was. Voorts werd er nog bij gevoegt, dat er niemand door 't Hofpoortje mogt gaan als dezen Heer; die had er de sleutels van en kon nagt en dag in de Stad komen als 't hem geliefde. Voor dit regt of prevelegie moesten de Heeren van Wena in oorlogs tijd zestien gewapende mannen houden, te weten tussen de Delfse- en 't Hofpoortje. Maar of dit regt in den haak is, dat laat ik daar. Het Hofje van Wena is door aankoop aan de Stad eigen geworden (In 1590).

 

Terug naar boven


In de Berigten van het Historisch Genootschap te
Utrecht van 1850, 3eDl. 1e. stuk vindt men bl. 44 en
volgende, van den Heer J. J. DE GEER, een belangrijk
en uitvoering opstel, getiteld : Proeve eener geschiedenis
van het geslacht en de goederen der Heeren van MATENESSE.
Hieraan sluit zich het zeer belangrijk opstel van
Professor R. FRUIN , in de Rotterdamsche
Historiebladen, 3eafd. bl. 22 en volgenden,
getiteld: DE BOKELS van Rotterdam
en hun geslacht. Het onderwerp
is echter nog volstrekt niet uitgeput
en er zijn nog heel wat bouwstoffen
aan te brengen, alvorens men er toe
zal kunnen overgaan eene volmaakte
geschiedkundige genealogie van dit merkwaardige
en Voorname geslacht te leveren.
In den aanvang zijner Proeve schreef
de Heer DE GEER: ,,De geslachtlijsten,
,,welke bij GOUDHOEVES, VAN LEEUWEN
,,en FERWERDA gevonden worden en door
,,latere schrijvers, vaak zonder critiek
,,zìjn overgenomen of gebezigd, zijn niet
,vrij te pleiten van grove onnaauwkeu-
,,righeden en toegevoegde versierselen,
,,zoodat zij, zonder nadere bewijzen, met omzigtigheid
,,moeten geraadpleegd worden".
Het voorschrift is uitmuntend, maar de toepassing
er van zeer moeijelijk, bij gebrek aan eene volledige
verzameling authentieke gegevens. Een paar van die
authentieke gegevens willen wij hier mededeelen en te
gelijk eene bepaald fautieve opgaaf van Mr. s. VAN
LEEUWEN in zijn Batavia Illustrata, bl. 1225 aantoonen, waar hij MEINA VAN WENA, die tot man had JAN VAN DER BOUCKHORST, eene dochter van JACOB BOEKEL noemt.

Om, naar aanleiding van het eerst hieronder volgend
stuk, met bescheidenheid te vragen, of de Heer J. J.
DE GEER bl. 98 en zoo ook Prof. R. FRUIN bl. 52, zich
niet vergist hebben, in den sterfdatum van GHIJSBRECHT
BOEKEL, dien zij in het jaar 1405 stelden, terwijl uit
het hier gegeven stuk blijkt dat hij in 1415 nog leefde.
Deze GHIJSBRECHT BUEKEL zal wel hetzelfde wapen gevoerd hebben als het hier afgebeelde van zijn vader.


Wij WOLFAERT VAN DER DUYN Schout, PIETER VRANCKENzn VAN WOERDEN , CLAES HIOBBENzn, JACOP WILLEMSzn
ende DIRC DE VISSCHER scepenen in Rot-
terdam oirkonden dat voir ons quam.
GHIJSBRECHT BUEKEL ende ghEerde aen
te nemen, na inhout der kuer, dat erue
gelegen in de LombartstratE , Ende belegen
heeft DANIEL VAn CRALINGEN an
de noortzijde, ende AERNT die hantschemaker
an de zutzijde, elcx mit erve,
streckendc voir van der halver strate
in de sloot, mit acht scellinghen hollants
payment sijnde arfpacht , die hij staende
heeft op dat erve voirgen.

Ende om
dat ons cond ende kenlie is, dat GIJSBRECHT
BUEKEL voirsz. die selvc renten
openbaerlicken heeft doen condigen in
der kercken, na inhout der kuer voirsz.
so hebben wij GIJSBRECHT BUEKEL voirseit
of den houder dees briefs dat erve voirs.
overgegenen , te guede gesconden ende
hem geijgent , gelijckerwijs ende in alre manieren die
kuer voirs. begrepe heeft, mit allen rechte ende vonnesse
naden rechte van der stede voirsz.

In kennissen der waerheit besegelt mit onsen Zegelen
int jair ons Heeren dujjsent vierhondert ende vijftien op ten negensten dach in Junio.


Weesboek van Rotterdam No. 1.
PIIILLIPS etc. doen condt allen luijden , dat voir onsen
getruwen Ridder, Raidt ende Camerling , den Heeree VAN
LANNOY, onsen Stedehouder, ende voir onsen getruwen
Raide ende Leenmannen van Hollant , hier na genoemt,
gecomen is JAN VAN DER BOECHORST, ende heeft gemaect
mit onser hant ende consente, in rechter duwarije ende
lijftochte Joncfrouwe MEIJEN, GIJSBRECHTS BUECKELS dochter , sijnen geechten wìjue, die minre helfte als men
naest geraken kan van sulken goeden als hij van ons te
leen houdt, ende hiernae gescreuen staen, te weten: van
der huijsinge ende hofstede geheten Boeckenberch mit
hoeren toebehoeren , gelegen in den Ambochte van Voirhout, mit achtien margen sestalff hont xxiii gairden
lants bij der voorsz. huijsinge ende hofstede gelegen, van
vier margen veens ende twee paer zwanen mit hoeren
broeden die tot den voirsz. huijse behoeren; ende noch
die mijnre helft, als men naest geraken kan van twe
weeren lants , gelegen tot 0verslijdrecht.

Ende wij hebben geloeft ende geloven mit desen
brieve voir ons ende onsen nacomelingen Joncfrouw
MEIJNEN voirnoemt in der voirsz. duwarie ende lijftochte
te houden, te stijden (bestendigen) ende te stercken tegen
enen ijegelijcken , na den rechte van den lande, dair die
voirsz. goede gelegen sijn.

In oirkonde etc. datum iiii dagen in Merte anno
xiiii cl (1451) secundum cursum curie.
Pergam: Register Principium 1447-1459
Cas 0. Kennemerland, blz. 11 verso.
Rijks Archief.

 

Terug naar boven


Jaarboekje 1892
BESCHRIJVING DER ADELLIJKE SLOTEN VAN SCHIELAND,
door SIMON VAN DER SLUYS.
(Naar HS. No.10 van het Gemeentearchief).
1474
Het Slodt van Bulgersteijn. No.1


Dit slot Bulgersteijn is gelegen aande west zijde opden houck vande stede van Rotterdam beneden den dijck binnen der stadtsmuijren, ende het is seer out, maar het heeft een seer groot ende sterek gebou geweest, alsoo daar noch drie sware toorenen geheel vervallen staan nu inden jare 1472. Dit slodt segtmen is gebout geweest vande heer van Wassenhoven (Lees: Wassenaer) ende is oock een leen vande selve heer geweest, want dese heeren hebben hier altijt, eer Rotterdam tot een stadt is gecomen, alhier den hooft visch gehadt met den 20 penningh: want men secht onder dit slot veel visschers in hutten hebben gewoont. Altijt, hoe het is off niet, men weet dit dat het een swaar gebou is, aan te sien de vervallen muijren ende toornen. Men seijt in een vande toomen ontrent 6 voeten boven het water aanden noortwest houck eenen grooten steen inde muijr met dese letteren staan is te verstaan verbout 1071 ( De steen was: "2 voet langh" en "1 voet breet."). Het schijndt dat dit slot op dese tijt wederom is vertimmert geweest, maar door wie en weet men niet Soo iek bevonden hebbe in eenige oude schrijften, soo heeft inden jare 1374 eenen heer Gillis van Bulgersteijn geweest, die bijden hartoogh Aelbert van Beijeren voor het sloot Gijldenburgh was ende aldaar doot geslagen wert. Desen heeft twee zonen naar gelaten, den ousten heer Lievijn van Bulgersteijn ende den jongsten heer Jan van
Bulgersteijn, die tot Utrecht begraven leijt inden jare 1392 aanden ingangh vande deure inde Outmunsterskercke, gelijck den steen van het graff uijtwijst. Heer Lieven was getrout met eender nichte van heer Willem van Naaltwijck, daar hij kinderen bij kreech, ende hij leijt begraven der Goude. Hoe veel ofte wat kinderen dat heer Lieven van Bulgersteijn heeft naagelaten, dat en hebbe ick van niemant kunnen weten. Altijt is waar dat in mijnen tijt voorden belegge van Neuijs is geweest eenen heer Aerent van Bulgersteijn, die capiteijn was van 3oo knechten, ende is in Gel(lerlant tot Nimwegen gestorven. Desen heer heeft noch eenen broeder gehadt, met namen heer jan van Bulgersteijn: (lese was getrout met eene nichte vanden prince jan van Chijinaij, ende was wonachtich binnen Utrecht inden jare 1474: hij hadde kinderen. Vorders en wete ick hier niet bijsonders aff te schrijven, maar ick late de vervallen toorens ende muijren tot getuijgen.

 

Terug naar boven

 


 

 

 

Op zoek naar oude fundeeringen

Eigen foto

Het hof van Weena naar een tekening van het Gem.Archief.

daar op bepaalde dagen de vierschaar spanden over geheel Schieland. De Azing en de Geburen, de dagelijkse rechters werden vóór de instelling van Schout en Schepenen door hen benoemd en zij hadden een vrije toegang tot de stad via de naar Weena genoemde Hofpoort, waarvan zij de sleutel bezaten. Dit laatste hield echter op toen graaf Floris V in 1270 de stad meer priveleges schonk, waardoor Rotterdam langzamerhand tot groter bloei kwam, hetgeen afbreuk deed aan de invloed van de kasteelbewoners.
Dappere mannen hebben op Weena gewoond. Dirk Beukel van Weena bv nam deel aan de bevrijdingsoorlog tegen de Vlamingen, die Zierikzee en een deel van Holland, o.a. ook Rotterdam, bezet hielden. Hij schaarde zich achter Witte van Haemstede en jonker Willem, hielp Zierikzee heroveren (1304) en stond met zijn mannen ook in de beslissende slag in de voorste linies. Aan het eind van de oorlog toen hij zijn vader was opgevolgd (1305), bracht Graaf Willem IV een bezoek aan Weena om zijn medestrijders te danken. Tijdens dit bezoek bepaalde hij dat het wapen van weena mocht worden verenigd met het wapen van Holland en Henegouwen. Zo ontstond het nieuwe stadswapen met het groene veld van Weena en de leeuwen van het grafelijke wapen.
Deze gebeurtenis inspireerde Dirk Smits tot het volgende gedicht:

In de frissche boomenrijen,
Waer 't aloude Weena toen
Moedig praelde in 't schommelende groen,
Liet mijn spruit hare oogen weyen.

'k Zag den vierden Willem haer
Overlaen met gunste en gaven:
Hij, op heldendeugden mild,
Schonk haar meer dan eerlauwrieren
Kwam haer boezem zelf versieren
Met zijn eigen wapenschilt

In 1426 viel Weena onder de handen van Willem van der Nagel, die van gravin Jacoba de opdracht kreeg alle Sloten van haar vijanden te vernielen. Naar verluidt, werd Weena in de nacht van 24 juli in brand gestoken, ongeveer gelijk met het Reuzenkasteel te Hillegersberg, kasteel Honingen en andere kastelen in Schieland. Met Weena ging een groot aantal zeer belangrijke archiefstukken verloren, betrekking hebbend op de geschiedenis van de stad Rotterdam. Het slot werd niet meer herbouwd.
In 1590 kocht het stadsbestuur het gehele gebied van Oost- en West-Bloemersdijck en Bouckels en de landen van Cool met het Hof van Weena, groot zeven morgen land, van Jacob van Almonde Jansz, die echter nog verscheidene rechten behield, waarvoor de stad hem jaarlijks moest betalen. In 1592 werden perceelen van deze grond uitgegeven in erfpacht aan particulieren om er hun lakenramen te zetten. Voor een bedrag van 10500 Caroli guldens kocht de stad tenslotte in 1661 de laatste rechten van de erfgenamen van Weena.

 

 

II

Het Hof van Weena


 

Het voormalige hof van Weena waarvan men eveneens de funderingen wil trachten bloot te leggen, was niet, zoals Bulgersteyn een kasteel, een sterkte, maar veeleer een groot adellijk huis, hetgeen natuurlijk nog niet wil zeggen, dat men er zo maar kon binnen wandelen. Een enkele maal wordt het ook wel Weenen of Vienna genoemd.

Het Hof van Weena lag aan de Westzijde van een zijtak van de Rotte, welke onder de naam Leuve of Loeve komend uit Krooswijk, hier ter plaatse in de Maas uitmondde.
Het stond in de zogenaamde
Raampoort (het tegenwoordige Weenaplein) en strekte zich met zijn grachten en singel van de Hofpoort uit tot den Oudedijk langs een opgehoogd rijpad, waarvan men den naam nog terugvindt in den Hofdijk.

Gelijk over de naam Bulgersteyn tast men ook omtrent de oorsprong van de naam Weena in het duister. wena (zoals het ook wel wordt geschreven) is echter een oude Germaansche vrouwen naam en betekent: de verstandige. Misschien heeft één der eigenaressen van het Hof deze naam gedragen en hem aan het stamhuis nagelaten.
Wanneer het precies werd gebouwd

 

weet men ook niet, doch algemeen neemt men aan, dat Christiaan van Wassenaar, burggraaf van Leyden en Heer v.Rijnland het omstreeks 1100 stichtte, toen hij van zijn vader, Halewijn III, als tweede zoon het buiten de dijken gelegen stuk grond
als huwelijksgeschenk ontving, dat de heerlijkheden van Beukelsdijk en het Ambacht Roodezand, later het Land van Cool geheten, omvatte en waarop hij
zich het nieuwe stamhuis bouwde. Daaruit zou dan tevens blijken, dat ook Bulgersteyn (Ambacht Roodezand) in dien tijd toebehoorde aan het geslacht Van Wassenaar, dat boogt op Afkomst van Claudius Civilus.

De kleinzoon van Christiaan van Wassenaar, Jacob, verwisselde later, daartoe gedwongen, naar sommige overleveringen willen, als straf voor een beganen manslag, zijn naam voor dien van Boekel. Diens kleinzoon, Reinier Boekel Dirk zoon, zou dan in 1261 Slot Bulgersteyn hebben herbouwd. Daar deze kinderloos stierf, kwamen alle bezittingen: Berkel, Bleiswijk Boekelsdijk Blommersdijk Weena, Landen van Cool en Bulgersteyn aan Gijsbrecht Boekel, den zoon van Reiniers broer.

Tusschen Weena en Bulgersteyn bestond een levendig verkeer en er werden speciale paden en wegen aangelegd, o.a. een laan, die nu Oppert heet.Ook de Westewagenstraat en de Zandstraat danken hieraan haar naam.

Het kan dus welhaast niet anders, of de geschiedenis van beide kasteelen houdt ten zeerste met elkaar verband. Zelfs wordt beweerd, dat het Hof van weena meestenetijds als residentie diende voor de eigenaars van Bulgersteyn en dat deze

 

 

Terug naar boven


Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1916

Bijlage VI. Verslag der commissie voor geschied- en oudheidkunde.

Aanhangsel.
Op 13 Juni, den vooravond van de algemeene vergadering kwam, zooals gewoonlijk, de Commissie bijeen onder leiding van haren voorzitter, den Heer Overvoorde. De presentielijst werd geteekend door de Heeren A. Eekhof, P.C. Molhuysen, L. Knappert, J. Verdam, J. Heinsius, B.M. de Jonge van Ellemeet, E. Haslinghuis, J. Kleijntjens, R. van der Meulen Rz., A. Hoynck van Papendrecht, H.E. van Gelder, Seerp Gratama, G.J.W. Koolemans Beijnen, G.J. Boekenoogen, J. Huizinga, C.H. Ph. Meyer, J.C. Overvoorde, F.C. Wieder.

Voordrachten werden gehouden door de Heeren Dr. F.C. Wieder en Dr. G.J. Boekenoogen.

De tweede Spreker, Dr. G.J. Boekenoogen zette zijn meening uiteen over: ‘Een koperen voorwerp, in het Museum te Rotterdam met wapenschildjes van Jan van Beaumont.’
Bij het verrichten van graafwerk in de Weenastraat te Rotterdam, werden, zei Spr., in 1905 de fundamenten blootgelegd van een deel van het slot Weena, het verblijf der Bokels, de oude heeren van Rotterdam. Bij die gelegenheid werd in de voormalige gracht van het kasteel een klein koperen voorwerp gevonden, dat thans in het Museum van Oudheden wordt bewaard en op welks belang de directeur van het Museum verleden jaar in een geïllustreerd artikel in Eigen Haard de aandacht vestigde. Het bestaat uit een hangend en een om een stift draaiend wapenschildje, aan een plaatje bevestigd, dat bestemd was om met drie schalmen op iets te worden vastgemaakt. De wapenschildjes bewijzen, dat het voorwerp in betrekking moet hebben gestaan tot Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, den in 1356 gestorven jongeren broeder van graaf Willem den Goede.
Hoynck van Papendrecht concludeert nu, dat dergelijke voorwerpen, waarvoor hij geen Hollandschen naam kent, in de middeleeuwen in het Fransch bâtonnet waren geheeten. Hij noemt het Rotterdamsche voorwerpje dus een ‘bâtonnet’ van heer Jan van Beaumont, en veronderstelt dat deze het, als sieraad (b.v. op een hoed of muts), zelf zal hebben gedragen en bij een bezoek aan het slot Weena daar zal hebben verloren.

 

Terug naar boven


 

 

Uit het tijdschrift BUITEN van 4 maart 1916 door K.L.Schamp

VERDWENEN KASTEELEN OM EN IN ROTTERDAM.
HET HOF VAN WEENA VOOR 1426.
Naar eene gravure van Altman, berustend op het gemeente-archief te Rotterdam.

VERDWENEN KASTEELEN
OM EN IN ROTTERDAM.

IV. HET HOF VAN WEENA,

W EINIGE gebouwen zijn zoo met Rotterdam's verleden saamgevlochten als het Hof van Weena, dat voortleeft in de herinnering aan vervlogen grootheid en waarnaar onderscheidene drukke verkeerswegen zijn vernoemd.
Het werd gebouwd ter plaatse waar zich thans het station der electrische spoor bevindt, dus in het noordwesten van Rotterdam, aan een sprank van de Rotte, onder den naam van Leuve of Leeve, welke, door een liezigen, moerassigen grond kronkelend, zich in de Maas ontlastte. De hoofdingang van het gebouw was ten oosten van de Schie.
Ook van dit kasteel is het zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk, den juisten tijd der stichting te bepalen.
Omtrent de gebouwen voor de 13e eeuw, moet men zich voor het meerendeel met gissingen tevreden stellen. Daarna, onder Floris V, krijgen we meer vastigheid, omdat dan geput kan worden uit authentieke stukken en acten.
Toch moet als zeker worden aan genomen, dat het slot Weena werd gebouwd omstreeks het jaar 1136 door Christiaan van Wassenaer, Heer van Bleiswijk, Berkel, Boeckel, Oost- en West-Blommerdijk en de landen van Cool. Deze, een jongere zoon van Alewijn, burggraaf van Leiden, kreeg eenige landerijen van zijn vader ten huwelijk en stichtte in zijn nieuwe heerlijkheid het sterke kasteel van Weena, dat zich te midden van weelderige plantagiën uitstrekte van de Schie tot aan den Hofdijk en verder in de richting van den Oppert, een kasteel van zulk een omvang, als er geen tweede in den omtrek werd aangetroffen.
Aan den Oppert stond de slotpoort, aan het einde der oprijlaan, de Kerklaan, die uitliep op de kapel van het kasteel. Het werd het Hof van Weena genoemd, omdat de bezitter aldaar de hooge rechtbank en vierschaar hebben gehouden van hunne heerlijke goederen. Zij oefenden de ,.hoge gerechtigheid" uit, niet alleen over de omgelegen landen, maar ook over Rotterdam, zelfs nadat het eene stad geworden was, waar zij, met 's graven toestemming, de regeering en den ,,hoofd-officier" aanstelden. Zij hadden de sleutels van de stadspoort waar zij, bij dag en bij nacht, vrijelijk in en uit konden gaan. Dit bleef bestendigd tot 1270, toen Floris V eene nieuwe orde van zaken invoerde en de stad van meerdere privilegiën voorzag.
De Heeren van Weena leidden vaak een zwervend leven. Zoo is Philips van Weena in 1137 te Parijs gestorven. Arent van Weena was in 1439 met Filips van Bourgondië voor Calais, bij diens vergeefsche poging om die stad aan de Engelschen te ontrukken.
Vele vrouwelijke leden van het geslacht van Weena namen den sluier aan.
Ook dit kasteel had te lijden van de vliegende benden van Willem Nagel, die in 1426 in den geheelen omtrek heeft huisgehouden en ten slotte Bulgerstein en Weena bijna geheel ver woestte.


Nu leyt dit Hof
Geheel tot stof.

zuchtte een onbekende dichter uit die dagen.

Toch waren nog in 1658 de overblijfselen der kapel in de tuinen en plantagiën van het voormalige slot te zien. Wat er nog van overgebleven was, werd in 1572 bij den inval der Spanjaarden, verwoest. De burgers hadden zich op Bulgerstein en Weena teruggetrokken, maar moesten voor de overmacht bezwijken, waarna een afgrijselijk bloedbad werd aangericht en de bijna weerlooze kasteelen werden in brand gestoken. (commentaar webhost: Ik vind dit een vage alinea. Het lijkt of in 1572 de burgers zich terugtrokken op Weena en Bulgerstein voor de Spanjaarden. Er was echter geen Weena en Bulgerstein meer.)

Dat was het einde van het Hof van Weena, dat meermalen van eigenaar verwisseld is. Zoo werd in 1498 Jacob van Almonde, Meester-cnape van de houtvesterije van Holland, beleend met het huis en de hofstede Weena, benevens de 7 morgen land, die daarbij behoorden en met de heerlijkheid van Beukelsdijk en Blommersdijk. In 1590 verkocht Jonkheer Jacob van Almonde de landen van Weena en in 1596 de ambachtsheerlijkheid van Cool, Blommersdijk en Beukelsdijk aan de stad Rotterdam. Behalve de koopsom zou hij een zilveren kop van circa 200 gulden ontvangen, indien hij mocht huwen. Hij behield echter nog eenige recognitiën, erfpachten en andere actiën op deze heerlijke goederen, die de regeering der stad hem jaarlijks had te betalen. Den 14 Maart 1593 hebben de Staten van Holland deze bezitting tot allodiaal goed gemaakt en werden de landen tot bleekerijen en tuinen verkocht.
Den 19 Juni 1636 verklaarden burgemeesteren der stad Rotterdam de tuinen, gelegen in het Hof van Weena, als patrimoniaal goed, dat in erfpacht werd gegeven. Eindelijk werden in 1661 de resteerende heerlijke goederen met alle pretentiën van recht, dat de erfgenamen van Weena zouden mogen gehad hebben, bij openbare ,,opveiling" verkocht aan burgemeester Vroese en secretaris Verschueren voor rekening der stad Rotterdam voor 10.500 Caroli guldens, zoodat de heeren der stad Rotterdam nu geheel zijn, zoo lezen wij: heeren van Weena, ambachtsheeren van Boeckel, Oost en West-Blommersdijk en de landen van Cool.
De terreinen van het Hof van Weena werden toen ingericht voor ramen der lakenscheerderij en droogerijen, waaraan de nabij gelegen Raamstraat haren naam ontleent.
Zoo verdween de heerlijkheid van Weena, welks bezitters eenmaal een zoo machtigen invloed uitoefenden op de regeeringszaken van Rotterdam, geen spoor der oude grootheid achterlatende; alleen de plek, waar het uitgestrekte kasteel heeft gestaan, is nog aan te wijzen.
Sic transit gloria mundi!

 

Terug naar boven



Handelsblad 15-3-1941

WELKE GEHEIMEN VER-BERGT HET WEENA-PLEIN?


Men tracht de fundamenten van
het historische slot te
vinden.

Op het Weenaplein is een loopgraaf van 5 a 6 meter breed, 30 meter lang en drie meter diep gegraven. Het water komt reeds tevoorschijn, doch wordt meteen weggepompt. Er worden nu vrij diepe boringen gedaan om vast te stellen of er iets hards gevonden wordt. Hetwelk op de aanwezigheid van fundamenten duidt. Is de uitslag negatief dan wordt het graafwerk verplaatst naar een punt dichter bij de viaduct.

De voorbijgangers, die naar het werk komen kijken, maken zich zelf en anderen wijs dat er naar schatten wordt gezocht. Ongetwijfeld zal het den gravers welkom zijn als zij gebruiksvoorwerpen uit vroeger tijd vinden, die van waarde zijn. Het opgravingswerk heeft echter geen ander doel dan de juiste plaats vast te stellen waar het Hof van Weena heeft gestaan en uit de funderingen het een en ander af te leiden omtrent den aard van dit bouwwerk.
Wij ontlenen onze kennis nu aan historieschrijvers, die andere schrijvers hebben nageschreven zonder het zelf te hebben opgemeten. Een kasteel zegt de een, een versterkt huis de ander. Het lag aan de westzijde van een tak van de Rotte, op de plaats van, in ieder geval in de omgeving van, het station Hofplein, Het Hofplein of het Weenaplein, dat er zijn naam naar draagt. Een breede gracht zou het kasteel en het hof daaromheen omgeven hebben en dit alles zou zich hebben uitgestrekt van Schie tot aan Hofdijk en Oppert.
De naam Oppert is een verbastering van 'Nieupoorte'. Al de namen in de omgeving herinneren nog aan dit oudste verleden van het Noordelijk deel van Rotterdam, want Weena was de sterkte die de stad in het Noorden verdedigde.

Wat de naam van het slot moest beduiden en wanneer het gebouwd is, ligt verborgen in het verleden. De opgravingen zullen dat wel niet aan de vergetelheid ontrukken. Weena zou echter omstreeks 1100 zijn gesticht op nog niet ingedijkt land, dat een der graven uit het geslacht Wassenaar aan zijn tweeden zoon zou hebben vermaakt.

De historieschrijver Altman, dien men nog bij van Ravestein vindt aangehaald, zegt; dat het kasteel twee groote spitse torens en verscheidene kleinere had. Daar is een fraaie gravure bij volgens elke het een slot met drie verdiepingen moet zijn geweest. Het is een afbeelding van een ruïne doch de ramen verraden deze drie verdiepingen.

 

 

 

 

 

 

 

Wij twijfelen er aan of de voorstellingen van deze ruïne aan de werkelijkheid zijn ontleend. In 1426 is het slot op last van gravin Jacoba met andere kasteelen in Schieland in brand gestoken. Met het slot dat nooit herbouwd werd, gingen belangrijke stukken betrekking hebbende op de geschiedenis van Rotterdam verloren. Resten van het slot, die overeind waren blijven staan, gingen in 1572 verloren bij den strijd tegen de Spanjaarden. Het Hof van Weena met het bijbehorende land is later door het stadsbestuur aangekocht. Op het Weenaplein zijn toen lakenscheerderijen gevestigd. In de tweede helft van de vorige eeuw kreeg het Weenaplein een vervelend 19e eeuwse bebouwing die in niets herinnert aan Rotterdams verleden.
Het groen in het wapen van Rotterdam zou ontleend zijn aan het geslacht der op Weena zetelende heren. Dirk van Weena zou van graaf Willem IV toestemming hebben verkregen het wapen van Weena met dat van Holland en Henegouwen te verenigen. Op deze wijze zou Rotterdam het wapen met de vier Henegouwsche leeuwen, den zilveren balk en het groene veld hebben gekregen.
Wij hebben ook wel eens gehoord dat de zilveren balk de Rotte zou voorstellen en het groene veld de weiden, waar zij door stroomt. Doch dat behoeft niet helemaal te strijden met de vorige theorie, aangezien de groene weiden aan de heren van Weena zullen hebben toebehoord. Helemaal waar plegen historische waarheden nooit te zijn. Misschien echter, dat nu in de omgeving van het Hofplein de waarheid zal worden opgegraven.

Terug naar boven



WEENA IS GEEN GROOT KASTEEL GEWEEST


Aldus luidt de meening van Rijksbureau voor Monumen-
tenzorg, dat nu de beschikking heeft over een aantal
gegevens, welke het resultaat waren van de opgravingen.


TOCH IS MEN TE ROTTERDAM
NIET ONTEVREDEN OVER
DE RESULTATEN

In de keet van Bezemer op de Nieuwe Markt, waar de tegels en kruiken gebracht worden, die bij het graafwerk aan den dag komen, heeft de heer J. G. Renaud, medewerker voor middeleeuwsche - archeologie bij het Rijksbureau voor Monumentenzorg ons verteld van de resultaten, die tot dusver verkregen zijn en het geen er nog van het oudheidkundig onderzoek verwacht wordt. In tegenstelling tot Rhenen en Middelburg, waar bijna niets aan den dag gekomen is, word in den Rotterdamschen bodem veel uit vroeger eeuwen gevonden, al heeft dat niet allemaal veel waarde.
Lof heeft de beer Renaud voor de Diwero, den dienst voor den wederopbouw die bereid is mannen en werktuigen af te staan voor het oudheidkundig onderzoek. Op de kaart staan de zes punten aangegeven, die voor het onderzoek van belang zijn: Bugersteyn, Weena, de oude stadskern, de oudste stadspoort en twee kloosters. Daarnaast zijn er dan nog eenige l4de eeuwsche steenen huizen, waarvan de
plaats niet precies bekend is, doch waarvan men toch iets hoopt te vinden. In dien tijd waren dat zeer opmerkelijke gebouwen, de stadsherberg en grafelijke huizen moeten er geweest zijn.
De onderzoekingen naar het hof van Weena zijn nu geëindigd. Twintig gravers hebben daar in weinig dagen 1000 m3 grond verzet. De eerste sleuf is gegraven op het Weena plein. Volgens oude kaarten zou men daar de meeste kans hebben. In 1592 waren de terreinen van Weena bestemd voor lakenramen. Het onderzoek wees spoedig uit dat op deze plaats geen bewoning is geweest. Van Rijn, de geschiedschrijver van Rotterdam vertelt in 1832, dat er toen nog een ruïne stond in den tuin van een huis aan de Schie. Het was een buitenverblijf, welks tuin naar de Raamstraat toe liep.
Toen deze mededeeling tijdens het graafwerk bekend werd, is de plaats verlegd. Ook kwamen er nog mededeelingen in over oude fundamenten bij de Bokelstraat, die gevonden zijn, doch die slechts uit de l8de eeuw bleken te zijn.
Palen van een erf-afscheiding zijn mede- gevonden en….. de eerste middeleeuwsche gebakken steen met afmetingen van 33 bij 15 bij 8 cm kwam aan den dag.
Het is alles bij elkaar niet veel, als men een groot kasteel zoekt.
Weena is echter niet een zoo groot kasteel geweest als gezegd wordt. Het kasteel is in 1426 verbrand. De teekening uit later tijd, die voorkomt in de beschrijving van Jacob Lois, kan onmogelijk naar de werkelijkheid zijn, want er is een renaissance gevel bij geteekend. Een geslacht dat den naam van het slot van Weena heeft gedragen, is historisch niet vast te stellen. De eigenlijke naam is Wedena. Het eerste echte stuk, waarin het slot genoemd wordt, is van 1306. In het vervolg wordt het nog wel eens genoemd, doch eerst in het begin van de l5de eeuw leeren wij Jacob Bokel van Wedena kennen, die zich naar het huis noemt, dat met den brand van 1426 ophoudt te bestaan.
Van Rijn spreekt van een kapel van het hof van Weena, waarvan de ruïne een overblijfsel is geweest.
Het is echter veel waarschijnlijker, dat de gevonden muurbrok van het huis zelf is. Een kapel is er niet geweest. Van een gracht is bij het graafwerk niets gevonden.
Als resultaat van zijn onderzoek durft de heer Renaud dan ook met zekerheid zeggen dat Weena, geen groot kasteel geweest is. De terreinen er om heen zijn nooit bebouwd geweest. Wie belangstelling hebben voor de geschiedenis van Rotterdam, behoeven niet bevreesd te zijn dat in de omgeving van het Hof plein, als daar gebouwd wordt, Rotterdams oudste geschiedenis aan de mogelijkheid van archeologisch onderzoek wordt onttrok ken.

Eenig voorbehoud moet worden gemaakt voor de mogelijkheid dat er onder de spoorweg-viaduct nog iets verborgen zou zitten.

 

Op zoek naar de resten van Bulgersteyn

Nu een jonger tijdperk waaronder het bedolven was geraakt is weggevaagd, laat de oudste geschiedenis van onze stad ons geen rust. Wij hopen tenminste nog de fundamenten op te delven van kasteelen. waarvan wij te weinig weten om er degelijke historie over te kunnen schrijven. Na Weena komt het slot Bulgersteyn aan de beurt, dat zich op de plaats van de Passage en het oude gymnasium moet hebben bevonden. De gegevens over het slot spreken elkander tegen.
Het moet gestaan hebben op een zandplaat in de Maas, het roode zand geheeten en liefst ten tijde van keizer Tiberius ontstaan zijn. Een later tijdperk twijfelt aan alles, zelfs aan het zand, want bij het heien voor bouwwerken in de omgeving heeft men niets anders gevonden dan den moerassigen bodem, vele meters diep, waarvoor Rotterdam bekend is. De naam zou volgens anderen komen van een Bulgaarsch edelman, die het gesticht zou hebben. In de stukken komen ook andere namen voor, zoo Bolgersteyn en Boekelsteyn. Ook een Govert.de Bultenaar wordt als stichter genoemd.
Slechts vast staat, dat op deze plek ongeveer het ontmoetingspunt lag tusschen de Rotte, eens een scheepvaartweg waarlangs andere gebieden van Holland te bereiken vielen en het gebied van open water, dat toen als zee
Beschouwd werd. Zooals daaruit het ontstaan van Rotterdam op deze plek en haar naaste omgeving is te verstaan - de latere Leuvehaven als oorspronkelijk een riviermond van de Leuve, zoo is het ook te begrijpen dat hier de een of andere sterkte is aangelegd.
Niet onwaarschijnlijk is dat in de oorlogen tusschen graven en bisschoppen, ter bescherming van schepen op de Merwe of tegen invallen van de Noormannen die sterkte hier is aangelegd.
De geschiedenis reikt met eenige waarschijnlijkheid tot 1071. Bulgersteyn werd toen herbouwd en in 1261 nog eens.
Het lag in een omstreden gebied en stond steeds aan overvallen bloot. Op het eind van de l3de eeuw besloeg Bulgersteyn het gebied van Leeuwenlaan, Coolvest, Passage, Korte Hoogstsraat en Zandstraat. Het had dikke muren en zware torens, was omgeven door een breede en dan nog eens door een smalle gracht. Zoo althans stelt men zich het voor aan de hand van schriftelijke gegevens.
In 1298 woonde er Gysbrecht Bokel, die een voorname rol gespeeld heeft bij het ontstaan van Rotterdam. Bij hem zijn we heelemaal in de bekende geschiedenis. Hij is niet de naamgever van het Slot. Eerst ver in de veertiende eeuw duikt er een heer Gillis van Bulgersteyn op. De Bokels zijn na den moord op Floris V van het kasteel gejaagd, doch schijnen later ook weer terug gekomen te zijn. Wij zien het overgaan aan het geslacht De Visscher dat vermaagschapt was met de Kralingens op slot Honingen. Herhaaldelijk gaat het slot dan over aan andere families.Uit stukken uit het midden der 15e eeuw blijkt dat het slot toen bouwvallig en het huis onbewoonbaar was.
Hoe het in dien staat geraakt is, weet men niet, hoewel er zekere vermoedens zijn dat de brand van 1431, die een groot deel van westelijk Rotterdam in de asch legde er iets mee te maken heeft. De zes morgen grond werden geleidelijk verkocht en kwamen grootendeels aan de stad. In 1572, bij den overval van Bossu zouden de resten van de dikke muren de burgers van Rotterdam nog als verschansing hebben gediend.
Boven den grond herinnert niets meer aan het oude kasteel. Het zal nu moeten blijken of de bodem iets van het verleden wil terug geven.

 

Terug naar boven

 



Oudheidkundige onderzoekingen in en om Rotterdam door J.G.N. Renaud.
Met foto's en teekeningen van den schrijver, gemaakt in opdracht van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg.

I. WEENA (blz 121)

Op Maandag 10 Maart werd een begin gemaakt met het onderzoek naar de overblijfselen van Weena. De leiding berustte bij Dr. Braat, conservator van het Rijksmuseum van oudheden te Leiden, terwijl het dagelijksch toezicht door het Rijksbureau voor de Monumentenzorg werd uitgeoefend middels schrijver dezes.
Het Rijksmuseum van Oudheden had bovendien den voorgraver Bos ter beschikking gesteld.
Een sleuf werd uitgezet aan het Weenaplein en hier begon een door de DIWERO ter beschikking gestelde ploeg onder leiding ven den voorman Plug het graafwerk. Spoedig kwamen resten te voorschijn van de lakenramen; sporen van het kasteel werden echter niet gevonden, ook niet op grooter diepte.
Op grond van een aanwijzing, mij verschaft door Hazewinkel, trokken wij naar de terreinen aan de Bokelstraat. Ook hier echter werden geen gebouwenresten gevonden. Wel troffen wij hier enkele z.g. kloostermoppen aan, waaruit te concludeeren viel, dat wij met onze sleuven dichter hij de kasteelplaats moesten zijn dan aan het Weenaplein. In een der sleuven werd een rij zware palen aangetroffen, waarvan de beteekenis ons echter niet duidelijk werd. Middelerwijl bereikten mij mededeelingen van Rotterdammers, die in het algemeen hier op neer kwamen: bij het bouwen van het station Hofplein zijn er zware fundamenten gevonden, benevens oud aardewerk, Ter nader onderzoek heb ik mij toen tot het Museum Boymans gewend; Mej. Krol die de belangen van het Historisch Museum behartigt, was zoo vriendelijk de oude boeken er eens op na te slaan. Inderdaad werd er op het jaar 1905 een aankoop vermeld van voorwerpen en fragmenten gevonden hij het graafwerk voor het station. Tevens stond opgeteekend, dat een en ander gevonden was bij een zeer zware fundering; een schetsje gaf een vrijwel vierkanten grondslag te zien, waarvan de muren 2-3 meter dik moesten zijn. De speurzin van Mej. Krol leidde verder tot een onverwacht resultaat. In het Museumverslag over 1914 vond zij een situatieschetsje van de gevonden fundeeringen, gepubliceerd door den toenmaligen museumdirecteur Hoynck van Papendrecht.
Aan de hand van deze gegevens, in aanmerking genomen het resultaat, van ons graafwerk, kon ik het volgende vaststellen; Weena is niet meer geweest dan een zware toren, een zoogenaamde donjon. Tot meerdere veiligheid moet deze toren omringd zijn geweest door een gracht. Het is waarschijnlijk in deze gracht, dat de vondsten gedaan zijn, waarmee het museumbezit verrijkt is.
Kasteelen, die slechts uit een zwaren toren bestaan, komen binnen en buiten ons land meer voor. Vaak moeten we er kasteelen in zien, die zich niet verder ontwikkeld hebben. Bij het door mij onderzochte Polanen - eveneens een alleen staande toren - wezen verschillende bijzonderheden er op, dat het wel de bedoeling was geweest den toren van aanbouwen te voorzien en zoo langzamerhand tot een kasteelcomplex te komen.
In het geval van Weena is het niet moeilijk vast te stellen waarom dit gebouw zich niet tot een machtige sterkte heeft ontwikkeld.
Waarschijnlijk werd Weena gebouwd door heer Dirk Bokel, ridder, ter onderscheiding van zijn familielid Dirk Bokel uter Nesse vaak Bokel van Rotterdam genoemd.
In 1306 vinden we Weena voor het eerst genoemd; dan draagt Dirk Bokel het op aan heer Nikolaas van Putten en ontvangt het als leen terug (bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam; deel IV reg. 180).Wie zich aan de hand van Muller's studien over de oudste geschiedenis van Schieland (Mr S.Muller Hzn.: Over de oudste geschiedenis van Schieland' Amsterdam 1914. Voor Rotterdam: Dr T. S. Jansma 'De oudste geschiedenis van Rotterdam, en de daar aangehaalde literatuur. Rotterdamsch Jaarboekje 1940), in de historie van deze streken verdiept heeft, zal weinig geneigd zijn aan de verhalen van Van der Sluys, Loys en Zas geloof te schenken. In verband met de inpoldering van de gebieden aan en om de Rotte acht ik het zeer waarschijnlijk, dat Weena omstreeks 1300 gebouwd werd. Het stamhuis van de in de eerste helft van de 13e eeuw genoemde Bokels zullen we ergens anders moeten zoeken!
Dirk Bokel liet slechts een dochter na, Agniese, die huwde met Simon van Benthem. Zij erfde Weena, maar vertoefde er waarschijnlijk weinig. Simon van Benthem werd n.l. houtvester van Holland en kreeg het slot Teylingen als ambtswoning toegewezen. Het is teekenend, dat hij zich toen Simon van Teylingen ging noemen; het oude geslachtswapen - de dubbelgestaarte. leeuw bleef hij echter voeren (Zie voor de Benthems: Dr H. Obreen, Heer Simon van Benthem enz., Maandblad Nederlandsche Leeuw 1936, blz. 389 vlg.) Simon is waarschijnlijk in de slag bij Stavoren omgekomen. Ook hij liet slechts een dochter na, Janne van Teylingen geheeten. Zij erfde van haar moeder Weena. Bij haar overlijden kwam het buis Weena met zeven morgen land in 1365 aan haar neef Jacob Beukel (bronnen IV, reg.877).
Deze kreeg ook andere familiegoederen; in 1367 wordt hij door Hertog Aelbrecht verblijd met de ambachten Bokelsdijk, Bloemaertsdijk en het Roode Zand (bronnen XV, reg. 906). De lijst van bezitters is verder aan de hand der Leenregisters van Holland gemakkelijk op te stellen.
In 1420 vinden we een aanteekening, dat Jacob Beukell van Wedena door Jan van Beyeren beleend werd met de goederen, reeds door hem van de Grafelijkheid in leen gehouden. (bronnen IV, reg. 2055 en 2056). Dat beteekende, dat Jacob Bokel zich voor de zaak der Kabeljauwen verklaarde. Daarom is het in het geheel niet te verwonderen, dat Weena weinige jaren daarna aan Willem Nagel en zijn benden, volgelingen van "Vrouw Jacob" ten offer viel. Toch bleef er nog zooveel van over, dat Potter op een der kaarten, die hij teekende voor de Heilige Geestmeesters, een toren afbeeld (Kaartboek van den Hl.Geest; Gemeente-archief Rotterdam.) Nog geen honderd jaar later (l658) worden de resten door Meester Nicolaas Zas voor de overblijfselen van een kapel aangezien. Van Rijn zag nog een muurbrok, dat hij hield voor den ingang aan de Noordzijde; uit de tweede helft der vorige eeuw stammen nog enkele teekeningen van een brok muurwerk.
Bij den bouw van het station Hofplein schijnen ook de laatste resten van Weena opgeruimd te zijn.

 

Terug naar boven


Rotterdamsch jaarboekje 1888
(blz. 200)

A. M. Ledeboer (2) stipt dit onderwerp hoofdzakelijk aan naar aanleiding van de stellige bewering van E. van Welsenes (3), dat het huis «Ceulen» vóór 1558 raadhuis geweest is. Op grond van zijne nasporingen komt hij tot de slotsom, dat men met vanWelsenes enKortebrand(4) geneigd zijn zonde aan te nemen, dat òf na de verwoesting van het Hof Wena, òf om andere redenen dit huis zoo lang tot stadhuis gebruikt is, totdat men het Groote of Stads-Gasthuis daartoe ingericht had.

 


 


uit zondagsblad de Standaard van zaterdag 25 maart 1941

Rotterdam in de oudheid
Het hof van Weena
I.
Rotterdam's oudste verleden is voor een belangrijk deel in nevelen gehuld. Over het ontstaan van Rotterdam, over de verlening van stadsrechten, over historische gebeurtenissen, wordt door verschillende geschiedschrijvers getwist. En de een na den ander moet erkennen, dat hij tot bepaalde conclusies is gekomen, tengevolge van allerlei gissingen of combinaties, terwijl bij sommigen wel te bemerken is dat hun geschiedschrijving niet vrucht is van nauwgezette studie van vaststaande gegevens, doch ontsproten is aan een fantastisch brein.

In de laatste weken zijn weer eens pogingen in het werk gesteld om omtrent de oudheid van Rotterdam iets positiefs te weten te komen.
Het is bekend, dat ook Rotterdam in het verleden zijn burchten en kastelen heeft bezeten, doch veel is daarvan niet bekend.
Zelfs is de plaats waar deze kastelen vroeger hebben gestaan, niet steeds met zekerheid aan te geven. Van de gelegenheid dat verschillende deelen der stad met den grond gelijk gemaakt zijn, heeft men nu gebruik willen maken om te trachten eenige zekerheid te krijgen over de plaats, waar deze burchten te vinden waren en om te zien, of er van de fundamenten nog overblijfselen aanwezig zijn.
de naspeuringen naar de fundamenten van het Hof van Weena zijn inmiddels alweer gestaakt, zonder dat deze het gewenschte resultaat hebben opgeleverd.
Thans zal een onderzoek worden ingesteld naar de resten van het slot Bulgerstein en daarvan verwacht men meer succes, aangezien men van dit kasteel dank zij nauwkeurige teekeningen precies de plaats weet waar het heeft gestaan.
Nu de belangstelling gewekt is voor deze beide kasteelen, willen we het een en ander daarover schrijven. Ofschoon Bulgerstein oudere rechten heeft en ook belangrijker was, beginnen we nietemin met het Hof van Weena.

Het Hof van Weena
Over het Hof van Weena, dit staat thans wel vast, is zeer veel gefantaseerd. Het zou een groot en schitterend gebouw zijn geweest, doch het vreemde was nu, dat daarvan in den bodem geen sporen meer te vinden waren.
Dit Hof van Weena was niet, gelijk Bulgerstein, een schier onoverwinbare sterkte, doch veeleer een adelijk huis, 'n oord van uitspanning en landelijk genot, aangenaam gelegen te midden van een rustige landschap, begrensd door vruchtbare grond en een ruimen boomgaard, Nietemin was het eenigzins weerbaar.
Het was gelegen aan de oostzijde van de Schie, in de zogenaamde Raampoort, bij den ouden Katshoek, 'aan de zaamvloeing van Leuve en Rotte'.
Een beschrijving van het Hof van Weena valt moeilijk te geven. W.N. Peypers schrijft ervan:


Het gebouw is forsch en van ruimen omvang., het beslaat een langwerpig vierkant van twee verdiepingen en eene borstwering; het is door een vierkant dak gedekt en aan elk der vier hoeken met een torentje versterkt. Aan de westzijde wordt het door twee achtkante torens gesteund met spits toelopende kappen. Eene lange brug voert over het water dat rondom het slot vloeit en geleid naar het pad Maaswaarts, dat wij nu als Oppert kennen.
Is het Hof van Weena inderdaad zulk een fraai en groot kasteel geweest? De heer J.G.N. Renaud, medewerker voor de Middeleeuwsche archeologie bij het Rijksbureau voor Monumentenzorg, die in Rotterdam de dagelijksche leiding heeft van het uitgebreide onderzoek naar eventuele resten van zeer oude bouwwerken geloofd er niets van. Hij is van oordeel, dat Weena niet meer is geweest dan een donjon, een versterkte alleenstaande toren, welke het laatste toevluchtsoord vormde, in dit geval dan waarschijnlijk van de bewoners van het slot Bulgerstein.
En dit kleine Hof van Weena heeft men niet gevonden en men zal het voorloopig wel niet vinden, want volgens genoemde heer Renaud ligt Weena onder het station Hofplein.

Wie waren de eigenaars
De oorsprong van den naam van het Hof van Weena is onzeker en evenzo de tijd van zijn stichting. Waarschijnlijk dateerde het Hof echter uit de eerste helft van den 12 eeuw en is het gesticht door Christiaan van Wassenaar, tweeden zoon van Halewijn, den derden van dien naam, Burggraaf van Leijden en heer van Rijnland, die gehuwd was met Vrouwe Barta van Lijnden, Deze Christiaan van Wassenaar was in dien tijd ook de eigenaar van het slot Bulgerstein en een der geschiedschrijvers waagt nu de gissing dat het Hof van Weena een huwelijksgift was van de heer Christiaan aan zijn zoon Jacob.
Onder de bescherming vooral van deze Jacob van Wassenaar schijnt aan den oever van de Maas nieuw leven gewekt te zijn.
Heer Jacob was goed voor zijn onderdanen, hij bevorderde hun welvaart, moedigde handel en vischvangst, landbouw en veeteelt aan.
Zijn twee zonen, Jacob en Hendrik, stonden blijkbaar minder goed aangeschreven. Zij zijn later bekend geworden als Jacob en Hendrik Boekel.
Tot de naamsverandering zouden zij gedwongen zijn als boete voor een begane manslag. Dit feit zou begaan zijn met een beukel of boekelaar en daarin zou de aanleiding tot het aannemen van de nieuwen naam gezocht moeten worden.
Wat de geschiedenis niet vermeldt, hebben de dichters van die tijd bezongen en zo leeft nog voort de legende van het Hof van Weena.

De Beukelaar is de titel, welke de onbekende dichter gaf aan de beschrijving van het droeve voorval.

De Beukelaar

Zoo menig eigenhoorig kind
Woonde op het Wena-hof
En droeg het schamel dorpersjak,
Van draad en weefsel grof.

Zij dienden vlijtig hunnen heer
Hoe barsch ook van gemoed
en deelden-'t karig arbeidsloon
als zuur verkregen goed.

Maar hoe de vlijt ook winsten bood
Aan heer van Wassenaar
Geen eigene werd ooit een lach
Op 's ridders wang gewaar.

Braaf was de meijer van zijn hof
En schoon diens jeugdig kind
Een meisje, dat door heel den oord
Gevierd werd en bemind.

Voor grijzen Wouter, noest van aard,
Was Ida al zijn schat
Zij tooide hem door kindermin
Des levens winterpad.

'Aan mij uw kind!' sprak Wassenaar,
'Het is een schoone bloem,
'k Neem haar als minnares ter zij'
En breng uw naam in roem!'

'In roem, heer Jacob? -neen in schand!-
Al heb ik geld noch goed,
Mijn Ida's eer is meer dan goud,
Ja meer dan edel bloed!

'Vraagt u haar keurs als gemalin,
Ik geef u 't vaderwoord,
Maar als uw kebse (bijvrouw) tree zij nooit
In Wena's hooge poort!'

De nacht brak aan, de maan scheen hel
Op Wena's hoogen muur,
de wachter van den torentrans
Riep 't middernachtelijk uur.

'Doe op! -uw heer!' roept Wassenaar,
'Volvoer van ik verlang;
Geef ida mij, nog dezen nacht,
Of 't zij uw beiden bang!'

'Hij is 't mijn kind! -van hier, van hier!'
Roept Wouter 'dood voor schand!'
En, moedig grijpt hij naar de bijl,
Al beeft zijn dorre hand.

Des ouden hand slaat vast en juist,
Hij zwaait de bijl in 't rond,
treft Jacobs zwaard, het spring in twee
En slingert op den grond.

'Dit zij uw dood!' roept Jacob woest
Hij houdt de bijl omspand,
En worstelt haar met reuzenkracht
Uit grijzen Wouters hand.

De grijsaard zwicht;heer Jacob heft
Den spitsen beukelaar,
En klemt de forsche linkerhand
In Wouters sneeuwblank haar.

De beukel treft, met forschen slag
Den ouden vaders hoofd;…..

'Mijn Ida!' klaagt hij, 'dierbaar kind,
Vloek zij mijn moorders naam!'……

Men voert de maagd naar 't Wenahof;
Haar kracht weerstaat niet meer,
En treurig straalt het licht der maan
Op 't lijk van Wouter neer.

Den volgende dag wordt de vierschaar gespannen, zoo verhaalt de dichter verder en de heer van Wassenaar, anders rechter, stond nu als beklaagde. Ida was de aanklaagster en eischte:

'Mijn vader lei, in 't stervensuur,
Zijn vloek op Wassenaer;
Die naam verga, dit zij mijn zoen,
O achtbre regterschaar!
Die naam verga in Jacobs stam,
Hoe lang die stam ook leev',
En die van 'beukel' neem hij aan
Naar 't feit dat hij bedreef!'

De bloedban dong,de wet beval,
Al waar het Wena's heer;
Hij die als Wass'naer voor hen kwam,
Hij ging als Beukel weer,

Dus werd de fiere loot geknot,
De tak van d'oudsten stam;
Alzoo werd Beukels naam gehecht
aan 't jeugdig Rotterdam.

Nogmaals het is een legende.Waarom zou, indien Jacob manslag had gepleegd, ook zijn broeder Hendrik den naam van Boekel hebben moeten aannemen?
De beide broeders zijn in het jaar 1245 gestorven en hun stoffelijk overschot werd in de abdij van Egmond bijgezet.
Zoowel Bulgerstein als Weena zijn meerdere malen in bloedigen krijg betrokken geweest. In de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten werden ook deze beide kastelen betrokken.
Jacob Beukel of Bokel van Wedena legde in 1420 de leeneed af voor den Leenhof Jan van Beijeren en geraakte daardoor ook in strijd met Jacoba van Beyeren, wier legerbenden in Julij 1426 onder leiding van Willem van der Nagel Rotterdam binnentrokken en daar op den 24e juli zoowel Bulgerstein als het Hof van Weena door het vuur verwoestten.
Het Hof van Weena is nooit opgebouwd.Jacob van Weena verliet Rotterdam en vestigde zich op het slot Giesenburg in de Alblasserwaard.
Tot in de tweede helft van de 19e eeuw heeft een ruïne herinnerd aan de plaats waar eenmaal het Hof van Weena heeft gestaan.
A.r.de K.

Terug naar boven



Enkele fragmenten uit uit "ach lieve tijd. 7 eeuwen rotterdam" - 1986


blz. 8: In juni 1340 woonde graaf Willem IV enkele dagen in zijn rotterdamse huis aan de Middeldam. Hij kwam zaken doen met de Rotterdamse bestuurders omdat hij geld nodig had voor zijn oorlogen tegen de Friezen. Willem IV vergrootte Rotterdam met een deel van het grondbezit van de kort daarvoor overleden heer Dirk Bokel. die het nabije kasteel Weena had bewoond. Vervolgens schonk de graaf Rotterdam stadsrechten en ging akkoord met het graven van een kanaal van de Maas naar Overschie.

blz. 9 Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten toen er in Holland langdurig oorlog woedde had Rotterdam veel te lijden van het krijgsgeweld. In 1425 roofden de aanhangers van gravin Jacoba van Beieren alle schepen uit de Rotterdamse haven en in het jaar daarop brandde Jacoba's legeraanvoerder Willem van der Nagel de kastelen Weena, Honingen en Hillegersberg af.

blz 331 Zo'n 700 jaar geleden bestonden de meeste van die dorpen al. Enkele heren die in kastelen woonden deelden er de lakens uit. Aan de mond van het riviertje de Rotte, die kort tevoren was afgedamd woonden slechts enkele boeren en vissers. De ene oever behoorde aan de heer Oudgier van Kralingen die de bewoner van het slot Honingen was, de andere aan heer Ghisebrecht Bokel, die in het kasteel Weena huisde. In die tijd ontstond daar het plaatsje Rotterdam dat in 1340 stadsrecht kreeg. Voor de Rotterdammers was dit een belangrijke gebeurtenis want met de heren van Kralingen en Bokel hadden zij toen niets meer te maken. Voortaan bestuurden zij zichzelf.

blz 333 De meeste kastelen in de omgeving van rotterdam dateerden uit de dertiende eeuw. bekend waren de kastelen Bulgersteiyn en Weena, vlakbij Rotterdam, Honingen in het Ambacht van Kralingen, Spangen en Starrenburg bij Overschie en het kasteel in Hillegersberg waarvan nog een gedeelte overeind staat. Ook bij het dorp IJsselmonde stond een kasteel. Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten zijn vooral in de jaren 1425 en 26 de meeste kastelen in deze omgeving verwoest. De macht van de ambachtsheren was toen al aan het tanen, terwijl de steden hun invloed over het platteland begonnen uit te breiden.

 

Terug naar boven


Nieuwe Rotterdamsche Courant - zaterdag 15 maart 1941

het Hof van Weena
Was er in 1861 nog een ruïne?


De gravers naar de fundamenten van het Hof van Weena zijn verhuisd. Van de plaats, waar eertijds het Weenaplein zich bevond, zijn ze thans naar de Bokelstraat getrokken. de straatnamen in dit stadgedeelte, dat in zijn bebouwing zooals wij het gekend hebben, nog niet zoo heel oud was- we schatten het op tusschen de 60 en 80 jaar- wijzen alle op de aanwezigheid ter plaatse van het oude Hof van Weena, dat reeds in 1306 genoemd wordt, aldus Droogendijk en dr. moquette in hun boekje over Rotterdamsche straatnamen. Almondestraat, Boekhorststraat, Roovalkstraat, Bokelstraat, hofdijk, Hofplein, houden de herinneringen aan de familie Bokel, aan wie het hof heeft toebehoord en aan het hof zelf levendig. Uit het feit dat de heer Renaud van monumentenzorg die het graafwerk leidt, zijn mannen heeft verplaatst, blijkt wel, dat de verzuchting waarmee mr S. Muller Hzn, een artikel over ;de oudste Rotterdamsche kronieken in het Rotterdamsche jaarboekje van 1890 opent, eigenlijk nog ten volle moet worden nagezocht. Trouwens de tegenwoordige gemeentelijke archivaris, mr. H.C Hazewinkel vangt in soortgelijke gemoedsstemming als mr Muller de inleiding tot zijn groote boek, waarvan het tweede deel is verschenen, aan.
Mr. Muller zet het in de taal van een halve eeuw geleden zoo: De historiographie van Rotterdam heeft terecht een slechten naam, En dan verder: De eenige gedrukte beschrijvingen welke niet geheel onbruikbaar zijn, die van G. van Reyn van 1832 en de Rotterdamsche Historische bladen van Scheffer en obreen, zijn beide onvoltooid en ook zij mogen niet dan met omzichtigheid en onder benefice van inventaris worden ter hand genomen'

Aan een beschrijving der adelijke sloten van Schieland, door den Domproost van Utrecht Simon Doeden van der Sluys in 1474 opgesteld en door zijn neef, den pastoor der sint Laurenkerk alhier, Willem van der Sluys, als bijvoegsel achter het bekende verhaal van den Jonkerfransenoorlog afgeschreven, ontleent mr Muller het volgende relaas over: Het Hof van Weena.
Het slot Weena, anders genaaamt het Hof is gelegen aan de noortsijde buijten de stadtsmuijren van Rotterdam van outs genaamt; het hoff van weena. Onder dit slodt heeft eerst gehoort Blomersdijck en Beuckelsdijk, ende met het ambacht van Cool het ambachtvan Bleiswijck ende het ambacht van Berckel. Men sech dat dit sloot is gebout van eenen jonger soone van de geslachte van de burghgraven van leijden, met namen heeer Christiaan van Wassenaar, eenen oom van heer Alewijn vn Wassenaar, heer van Rijnlllant. desen heer Christiaan van Weena heeft dit slot te leen gehuden van den burghgrave van leijden ende hij hadde nagelaten eenen zoon met twee dochters. De oudste dochter Weijntgen van Weena is vroech gestorven binnen parijs in den jare 1137; ende zij liet na eenen zoon ende eene dochter
Dese heeren hebben altijt de hoogh officier inde stadt Rotterdam gestelt, ende mochten altijt bij dage ende bij nachte in den stede comen ende uit, ende ingaan tot haren believen. In mijnen tit soo is geweest, vrou Oda van Weena ende is tot Delft nonne gestorven inden jare 1467. Dit was een suster van heer Adriaan van Weena hadde eenen zoon heer Gerrit van Weena ridder voor Nimwegen.
Heer Adriaan hadde een neeve,heer Arent van Weena heeft de heerlijckheijt van Giesenburgh gecocht en den jare 1446. Deze heerlijckheijt van Weena is verscheijdene malen vercocht geweest, ende is nu een slodt dat sonder toorens off muijren verwoest leijt sedert den jare 1426, als Willem nagel met sijnen aanhangh veel slooten heeft indengronde verbrandt ende verdistrueert. hier sijn noch groote stucken muijrs overirch, die nog huijden te sien sijn in den jare 1472.

Van de twee platen in dit artikel opgenomen is de eene afkomstig uit het reeds genoemde boekje Rotterdamsche straatnemen. het onderschrift is veelzeggend genoeg; Het Hof van Weena zooals het zich in welstand vertoond zou hebben.
D
e tweede teekening is afkomstig van een oude Rotterdamsche familie. Ze draagt aan de achterkant deze verklaring:

Voorstaande teekening is eene nauwkeurige, naar de natuur gemaakte afbeelding van het eenig overschot van het slot 'Wena'; deze muurbrok van zeer groote en zware mopsteenen is tuschen 7 en 8 voeten hoog en ruim 2 voet dik, heeft van binnen slechts eene geringe ruimte en staat in den tuin tusschen de Schie en de Raampoortlaan
in 1861 geteeken F. Kraft

Deze laatste teekening zou er op wijzen dat 80 jaren geleden Rotterdam zijn ruïne van het Hof van Weena bezat als evenwel het oude slot in den loop der eeuwen niet door een andere behuizing vervangen was. In den volksmond werd de muurbrok echter wel degelijk als het laatste overblijfsel van het oude Hof beschouwd. heeft de teekenaar gelijk gehad, dan is de heer Renaud in gevolge zijn plaatsaanduiding op het moment warmer dan toen hij aan de andere zijde van het station zijn graafarbeid aanving.

 

Terug naar boven


Nieuwe Rotterdamsche Courant zaterdag 22 maart 1941


Op en Om het hof van Weena


Een gelukkig vondst van
mr hazewinkel

De heer JGN Renaud schrijft ons:
Dagen van vruchteloos zoeken zijn voorbij gegaan. raadgevingen en aanwijzigen van belangstellenden mochten niet het gewenschte gevolg hebben. zoo langzamerhand werd het een obsessie: de niet te beantwoorden vraag waarhet hof van weena toch wel gelegen mocht hebben.
Vele rotterdammers zullen reeds hebben opgemerkt dat de sleuven weer worden dichtgegooid men zal er uit begrijpen, dat het onderzoek gestaakt wordt. en met recht. zoo gaandeweg zijn er genoeg aanwijzingen verworven.
Aanwijzingen, zal men zich verwonderd afvragen. Er was toch niets te zien, zullen getrouwe bezoekers zeggen. met het volgende hoop ik aan te tonee, dater inderdaat aanwijzingen uit de opgravingen te trekken zijn. maar andere, dan men zich gewoonlijk voorsteld te vinden.
De eerste sleuf op het terrein aan het Weenaplein bracht geen fundeeringen aan het licht. Terwijl de sleuf reeds verlengd werd deed de gemeente-archivaris mr hazewinkel in zijn archief een gelukkige vondst. zijn aandacht werd namelijk getrokken door een mededeeling bij van Rijn, den Rotterdamschen historieschrijver, die als volgt luidt:
'Van heel dit uitgestrekte Hof-Weena- is niets anders overgebleven dan een vierkante muurbrok, vermoedelijk tot een der ingangen aan de Noordzijde behoord hebbende en die zich in het achterste gedeelte des uitgestrekten Tuins van het Buitenverblijf wijk R no 18 aan de ootzijde der Schie, tusschen jeugdig plantsoen verheft'
Welnu die tuin lag aan de andere zijde van het station en dus werd het onderzoek verplaast naar dat terrein. Maar ook daar geen aanwijzingen van bebouwing. Wel werd er wat oud puin gevonden, stukken van de zogenaamde kloostermoppen. hetgeen aanleiding gaf tot verscheidene meer of minder opwindendeberichten. Jammer dat het bij die enkele steenen bleef.
Het was toch maar een wonderlijke geschiedenis. dat Hof van Weena. volgens de kronieken een schitterend en groot gebouw, verdwenen zonder sporen in den bodem achter te laten. zulke ervaringen brengen een mensch er toe op nader onderzoek uit te gaan en de oude kronieken eens onder de loupe te nemen. zouden hun mededeelingen werkelijk juist zijn en door historisch vaststaande feiten bewezen kunnen worden.
een vluchtig onderzoek aan de hand vn het betrouwbare oorkondemateriaal leerde dra wat anders.
De naam Weena, of eigenlijk Wedena komt eerst voor in een oorkonde van 6 april 1306. Uit die orkonde valt veelte leeren. Er is namelijk sprake vaneen zekeren meneer Dirk Bokel, die tot de weinige machtigen van eht toenmalige Rotterdam behoorde. hij bewoonde waarschijnlijk Bulgersteyn en legde-ook weer waarschijnlijk- op een goeden dag den eerste steen van Weena.
Toen het huis klaar was zocht hij een beschermheer, nog machtiger dan hij. Voor een Rotterdamme scheen bij den eersten Henegouwschen graaf niet bepaald bescherming te vinden te zijn. De avenes hadden al vroeger getoond, hun hart aan Schiedam te hebben verpand.
heer Diederik Bokel ,ridder, wendde zich tot een nationalen held van zijn dagen, tot Heer nicolaas van Putten. Deze had zich in den strijd tegen de vlamingen roem en eer verworven. onder meer door zijn verdediging van dordrecht. hem droeg hij zijn huis Wedena op en ontving het in leen terug. men ziet, van machtige heeren met den geslachtsnaam Weena is geen sprake.
De volgende bezitters vooreerst nog leden van het geslacht Bokel gebruikten den naam ook niet. nog in 1365 wordt een nieuwe heer op Weena vermeld die zich overigens niet ten onrechte-slechts met den eenvoudigen maar roemruchten naam van Jacob Bokel tooit. pas in het begin der vijftiende eeuw noemt de kleinzoon van dezen heer zich Jacob Bokel van Wedena. het is een eigenaardige samenloop van omstandigheden dat juist tijdens zijn beheer het oude huis ten onder ging in de partijtwisten.
jacob Bokel van Wedena had namelijk reeds in 1420 den leeneed voor zojn leengoederen afgelegd voor den leenhof van jan van Beijeren, den verbitterden tegenstander van Gravin jacoba. in 1426 verbrandt haar al te ijverige kapitein Willem nagel, het huis Wedena en vele andere kasteelen en sloten in de nabijheid.
De vernielzucht van een roofzuchtig en woest krijgsman, die voorgaf ter wille van de zaak van Gravin jacoba te handelen, werd de nekslag voor het kleine Weena. het werd niet meer herbouwd. In 1590 kocht de stad Rotterdam de gronden en maakte er in 1592 lakenramen op. Scheislooten werden gegraven, een ringsloot omvatte het gebied en met de Raampoort sloot men het af.

In de kroniek van Dr Nicolaas Zas (1610-1663) heet het; Huijden ten dage 1658 ziet men noch overblijfselen van de 'cappelle' van Weena in de thuijnen op de Raem deser stede, verstrekkende thans aldaer tot een thuijnhuijske.
En zooals uit de boven aangehaalde mededeeling uit van Rijn bleek, stond er in de negentiende eeuw nog steeds een ruïne. Zelfs in 1861 kon Kraft nog twee teekeningen ervan maken. De andere teekening werd reeds gereproduceerd in het nummer van zaterdag 15 maart avondblad C)
Het kleine Weena schreef ik boven. Hoe is dat te rijmen met de bekende teekening van Weena in welstand, zal men vragen. Ja dat is het hem nu juist. Ons onderzoek had mede ten doel de uitgestrektheid te bepalen en dit positieve resultaat mag er zeker welaan toegekend worden; het verkrijgen van de wetenschap dat Weena slecht een zeer kleine oppervlakte besloeg. Het geheel ontbreken van eenige aanwijzig van bewoning ontneemt ons allen lust om over een groot erf met uitgestrekte bijgebouwen te gaan fantaseeren.
En tenslotte weten we nu toch, hoe Weena geweest is. In 1905 werden nl bij het bouwen van het station Hofplein fundeeringen ontdekt, die van boven ongeveer 2 meter breed waren. Dat was mij uit mededeelingen van belangstellenden bekend geworden. De toenmalige gemeente-archivaris tevens directeur van het museum van oudheden. A Hoynck van Papendrecht, liet een 25 steenen uitbreken en op het museum brengen.
mej. Krol, werkzaam op het museum Boymans, was zoo vriendelijk een en ander voor mij te controleeren. Zoo kreeg ik het boek van de binnengekomen aanwinsten te zien. Bij de inschrijving was een teekeningetje van de fundering gevoegd; een vrijwel vierkant rechthoekje met rand. Hoynck van Papendrecht dacht aan een poortgebouw. Ik ken echter geen middeleeuwsch poortgebouw met muren van twee meter dik. Wel echter alleenstaande of ingebouwde torens met zulke zware muren. Torens die het laatste toevluchtsoord vormden. Torens die het eenige verdedigbare deel van de huizinge uitmaakten.
Polanen onder Monster is daar een goed voorbeeld van. Hier lag inderdaad slechts een zware toren, door een gracht omgeven. Ik moet bekennen, dat mij het gevoel bekroop. We zoeken tevergeefs. Weena is niet meer dan een donjon, door water omringt. Toen mej Krol mij bovendien kon mededeelen dat er in het museum van oudheden indertijd scherven en kannetjes van Weena tentoongesteld waren, meende ik met zekerheid te mogen aannemen, dat de toren van Weena in het water had gestaan. de gracht is namelijk de eenige plaats waar men bij opgravingen een grooten voorraad scherven en gave voorwerpen kan vinden.
We weten nu ook precies waar Weena lag. De beweringen van vele geachte Rotterdammers worden bewaarheid. Het toeval speelde mej Krol bij het ordenen van oude museum paperassen een jaarverslagen het museum over 1914 in handen. Door een of ander onnaspeurlijke oorzaak publiceerde Hoynck van Papendrecht hierin een situatieschets van de in 1905 gevonden funderingen en daar valt slecht een conclusie uit te trekken; Weena ligt onder het station Hofplein.
Moet het onderzoek als waardeloos worden beschouwd? Neen zeker niet. We weten nu dat het hof niet grooter is geweest dan het door Hoynck van Papendrecht opgemeten rechthoekje. Nergens bevonden zich uitgestrekte bijgebouwen. De tekening van Jacob Loys kan gerust naar het rijk der verdichtingen worden verwezen. Het bouwwerk dat opduikt als een toren op de kaart van Jan Potter (hierbij gereproduceerd; de jongste vondst van mr Hazewinkel, als cappelle in de kroniek van dr. Zas en als ruïne bij van Rijn is niet anders dan de zware donjon die Dirk Bokel reeds zijn Huis te Wedena noemde.
Wanneer de braakliggende grond weer voor nu nog onbekende doeleinden zal worden gebruikt behoeft men geen vrees te koesteren een stuk verleden van Rotterdam aan het archeologisch onderzoek te onttrekken.
Voor de gravers die in weinige dagen heel wat grond verzet hebben, een schrale troost; voor belangstellenden in Rotterdam's verleden echter een groote geruststelling.

 

Terug naar boven


Mailwisseling met drs. P.G.W.C.H. Verrips uit Giessenburg - 2004:

> 1. Is Arent van Weena een heer van Giesenburgh geweest?

Er is nooit een Arent van Weena heer van Giessenburg geweest. In 1446 was heer van Giessenburg Arent van Gent. Deze had geen directe familiebanden met de familie van Weena.


> 2. Hoe heette de zoon van deze Arent?

Mij onbekend. Arent van Gent had alleen twee dochters, Machteld en Christina. De ene trouwde met Bruijsten de Juede (o.a. heer van Hardinxveld), de andere met Marthijn van Poederoijen.


> 3. Als dat inderdaad Jacob geweest is, waarom is in de bijlage die ik meegestuurd hebt, sprake van een Jacob Mathijsz.?

De naam Jacob (Matthijsz.) van Weena heb ik uit de Leenregisters van de graven van Holland en wat negentiende eeuwse genealogische gegevens zoals vermeldt in bijlage. In deze bijlage staat alles wat ik weet over
de tweede helft van de vijftiende en de eerste helft van de zestiende eeuw m.b.t. de heren van Giessenburg.

Bijlage en nadere verklaring van de heer Verrips:

Van Weena als heren van Giessenburg

1. Jacob Mathijsz. van Wena bij overgifte van Adriaan van Delft 1476.
bron: Over het geslacht (Bokel) van Wena: S.D.v.d.Sluys, "Beschrijving der sloten en huizen van Schieland", in:
J.H.Scheffer, D.O.Obreen, Rotterdamsche historiebladen 3e afdeeling Genealogische aanteekeningen en
levenbeschrijvingen dl. 1 (Rotterdam 1880) p. 1-25 aldaar 13-14; J.Loïs, "Oude ware beschrijvinge van Schielandt",
in: a.w. p. 545-621 aldaar 607-608.

2. Jan van Wena 19-8-1494.
bron: L.R.K. inv.nr. 121, fo. 23-24.


aanvulling Riet de leeuw van Weenen:

In ons voorgeslacht nov. 1980 nr. 300, door C.Hoek staat over Jan van Weena het volgende:
Het klooster St. Agatha
3-11-1498
Jan van Weena verklaart ook namens zijn broeders en zusters, dat het klooster Sint Aechte binnen Delft waarin zijn beide zusters Aechte en Aechte nonnen zijn, zal behouden 4half morgen land afkomstig van hun vader, in het ambacht Kethel, gemeen met de erfgenamen van Matijs Ary’szn en het klooster.
Belend ten westen: de abdis van Reijnsburch, Joest Jacob Gielisz en meester Jan Gijs
Ten oosten: Jan van Wena, Jan Busch Claeszn, de genoemde erfgenamen en de woning van weduwe Florijs Jan Walenz
Ten zuiden: de Heilige geest en de Pastoor uit die Kethel
Ten noorden: Jan van Wena, Jan Busch en de genoemde erfgenamen
Bezegeld door den oom van de oorkonder Doman Jansz: 3 posthoorns 2.1. en door Claes andriesz.: gedwarsbalkt van 7 stukken de oneven beladen respectievelijk met 4,3,2,1,Sint Andrieskruisjes

Vervolgens staat in Ons Voorgeslacht 1970 blz. 81-136 over Jan van Weena:
Kethel en Spaland 1531
6. een woning met 8 morgen land, belend ten zuiden Jan de Heijter en Jan van Wena/ten oosten Jacob Oem en zijn zuster ten westen de Slincwatering/ten noorden de Poldervaart

3. François van Wena 19-8-1534 in plaats van zijn overleden vader. (Of dit Jan is, is onduidelijk.)

aanvulling Riet de leeuw van Weenen:

In Archief Handschriften blz 136 (Rijksarchief) staat over François het volgende:
16e eeuws afschrift. 1 stuk
1529 Verzoekschrift van Francois van Wena aan de rekenmeester te ’s Gravenhage om ontheffing van de laatste 4 jaren pacht van een in Zuid-Holland gelegen uiterwaard geheten ‘de Oude Wiel’. In 1525 door hem voor 8 jaren in pacht genomen.


4. Jacob van Wena bij overgifte van François van Wena (vader) 23-9-1541. François en zijn vrouw houden het
vruchtgebruik van alles behalve van het schoutambacht.
bron: Collectie d'Ablaing van Giessenburg inv.nr. 86 [acte 13]. De familie van Weena heeft de heerlijkheid Giessenburg in haar naam opgenomen: 18.12.1672 procedeert voor de schepenrechtbank te Leerdam: Susanna van Weena de Giessenburg, weduwe van Olifier van Kempen, in leven kapitein-majoor te Lochem. (R.A. Leerdam inv.nr. 178, 18.12.1672)

5. Willem I Boudewijnszoon van Drenckwaert bij overgifte van Jacob van Wena 23-1-1554.
bron: Collectie d'Ablaing van Giessenburg inv.nr. 86 [acte 14]. Willem I van Drenckwaert had in eigendom de zgn.
ambachtsheerlijke hoeve van Giessendam in Giessen-Oudekerk, nu Oudekerkseweg 8/10 met de daarbij behorende
weren. (Van den Dool "Giessendamse Ambachtsheerlijke hoeve te Giessen-Oudekerk", p. 61-62)

Zeker is dat zowel de genealogische gegevens over het geslacht Weena uit de Rotterdamsche historiebladen 3e afdeeling Genealogische aanteekeningen en levenbeschrijvingen dl. 1 (Rotterdam 1880) als het verhaal uit je artikel niet gebaseerd is op historische bronnen.
Een tijdgenoot zoals Simon Doeden van de Sluys kan best veel waars geschreven hebben, maar dan moeten we wel beseffen dat
1. Het woord neef gebruikt werd voor iedereen die op een bepaalde manier familie was, tot vele generaties terug.
2. Achternamen in de vijftiende en zestiende eeuw niet zo erg vast waren. Dezelfde achternaam betekent niet altijd familie en een andere achternaam kon zelfs bij broers voorkomen.

 

Terug naar boven

 


Weena - Joris Boddaert

De voorkant van het boek Weena van Joris Boddaert. De foto is van Dick Sellenraad uit 1997

 

Achterkant van het boek Weena van Joris Boddaert. De foto van het Weena is van Bart Jutte uit 1997.

 

Joris Boddaert is een journalist, met als specialiteit de Rotterdamse historie. Hij publiceerde een 15-tal boeken/facsimile's over zijn lievelingsstad. Joris is tevens redacteur van de Kroniek, het periodiek van het Historisch Genootschat Roterodamum.
Joris schreef dit juweeltje in 1997.

 

Terug naar boven


Een aantal vragen die bij mij leefde werden beantwoord door Gerrit Boer - 2004:

· Ik heb in het archief van Rotterdam gevonden dat bij rioleringswerkzaamheden aan de Katshoek er stenen gevonden zijn van het hof van Weena. Is er bekend wat er met deze stenen is gedaan?

De stenen zijn vermoedelijk ergens in verwerkt of tot puin vergruist voor weg verharding mogelijk zal het Boor (afd. R.Damsche gemeente werken je daarop een antwoord kunnen geven. boor@gw.rotterdam.nl

Reactie Boor (De heer drs. A.J. Guiran Archeoloog) :
Wij zijn eigenlijk net zo nieuwsgierig als u! Er is de hoop/verwachting dat de in 1905 aangetroffen fundering nog (deels) in de grond zit. Meer vondsten als die in het Historisch Museum bewaard worden zijn mij niet bekend, behalve dan dat ook wij enkele bakstenen in de buurt van Weena tegen kwamen tijdens de aanleg van de Spoortunnel.

Reactie Historisch Museum (Mevrouw Ingrid de Jager conservator archeologie en bouwhistorie)
Het museum heeft een aantal kannen afkomstig uit het Hof van Weena in haar collectie maar van stenen van het kasteel Weena is mij niets bekend.

· Zijn er bij andere opgravingen nog restanten gevonden?

In de Rotterdamse Jaarboekjes; 1942, pag.121-151 door J.G.N. Renaud en 1950 Opgravingen op het Hofplein Ir. S.J. van Gendt pag.217-228 geven je de nodige informatie slechts enkele aanhalingen welke schrijvers doen in het kader van hun scribtie of studie of schrijvers in hun boek hebben ook deze bronnen aangewendt.

Verder heeft Proff. R.Fruin, in de Rotterdamse Historiebladen 1880 een artikel geschreven, genaamd: "De Bokels van Rotterdam en hun geslacht 3e afd. blz.22 - 54

De volgende door jouw gestelde vraag m.b.t. opgravingen moet ik je het volgende vermelden, en ingaand op je laatste vraag die correct is ingeschat heeft men bij de aanleg van het hofpleinstation in 1905 sporen aangetroffen van een vierkante fundatie die schuin nrd-oost was georiënteerd daarbij kwamen een paar vondsten naarboven zoals stijgbeugelmateriaal met het wapen van Jan van Beaumont ca. 1285-1356.

De ontdekking werd vermeld in een museaal verslag van oudheden in 1914 door A. Hoynck van Papendrecht (directeur).


Andere archeologische opgravingen werden reeds vermeld in Boorbalance 2, 3 en 4 rapporten van het BOOR te Rotterdam.
Tip. In Boorbalance 5, uitkomende vemoedelijk tussen nu en maar 2003 zal een algeheel verslag worden gedaan over de verdedigings werken van Rotterdam in de middeleeuwen.

 

· Weet u iets over de bewoners van het kasteel?

Je vraag of ik iets weet over de Heren van Weena is erg moelijk te beantwoorden, indien je een korte samenvatting wil hebben. Er zijn nogal wat schrijvers die over de voorouders kibbelen en of relationele familiebanden die zo door elkaar lopen dat een een grondige studie vereist is wil je er uit komen. Echter kort samen gevat komt het er hier op neer dat een Alewijn I kastelein en burggraaf van Leiden een aantal zonen kreeg genaamd Jacob en Philips uitwie de van Wassenaars ontsproten. Uit Jacob zouden de Bokels, Mathenesse's en de van Spangens zijn gesproten. Uit de Bokels zouden dus de van Wedena's zijn voort gekomen. Echter Jacob zou het slot Weena hebben gebouwd en vernoemd naar een uit de Rotte voortgekomen kreek de Wijde A (Wedena Wena of Weena.)
Het kasteel, een eenvoudige donjon zoals de donjon te Hillegersberg of Huis bergh alias reuzenhuis. Het had vermoedelijk een inwendige wenteltrap waardoor alleen de gewelven een tongewelf betreden kon worden benevens het tentdak had het een kleine torentje de toegang tot de weergang. Dit soort eenvoudige solitaire bouwwerken komen in die tijd wel vaker voor en zijn dan ook een typologie voor die tijd. Een in 16 of 17 tieneeuwse sport die toen in de kunst wereld werd bedreven was bepaalde dingen groter voor te schilderen en of schrijven dan de werkelijkheid gebood. Jacob Lois was zo iemand en nam het huis ter Does te Leiderdorp als voorbeeld om het hof van Weena meer power te geven dan de werkelijkheid was. Ook het Huis Bergh te Hillegersberg was een van zijn overdreven creaties. Ook schrijvers waar Lois bovendien toebehoorden kende er iets van Nicolaas Zas Simon Doedes van der Sluis zouden we enigzins serieus kunnen nemen.


Huis ter Does te Leiderdorp 1712.

 

· Je beschrijving van het Hof is voor mij vakjargon. Wat is een tongewelf? Wat is een weergang?

Wat is een ton gewelf oei je vraag is eenvoudig maar het antwoord, wanneer je een brede uiteenzetting wil hebben dan is het zeer complex maar ik doe het wel.
Een tongewelf heeft een draag functie en heeft de vorm van een halve ton vandaar tongewelf je hebt ook een kruis gewelf en een kruisrib gewelf nu zie ik je al denken wat is het verschil in de laatste twee? Wel nu Een gewelf is in feite een kelderruimte maar werd ook toegepast bij riool bouw onder huizen. na het bombardement in 40 werden na de opruiming van de de ruïnes sluizen maar ook rioolen gevonden waar enorm veel vondsten werden gedaan. ze hadden in feite de zelfde funktie als draagmuren wanneer een toren werd gebouwd dan werd eerst de kelder gebouwd en bij de afbuiging naarbinnen verder naar boven gemetseld.De construktie van de boog was in de draagmuren mee op gemetseld. wanneer je aan het survileren ben moet je maar een naar oude huizen kijken die de bombardementen hebben over leeft en in Rotterdam noord zie je ze nog wel en kijk dan goed naar de raam opbouw je ziet dat er een ontlastingsboog boven de ramen zitten. zouden ze dat niet doen dan zou de druk van de stenen boven de ramen de constructie van het hout alsmede van het glas kunnen forceren.
Het is dus de bedoeling een dragende functie te hebben voor het hele zaakje wat zich daar boven bevind.

Een Weergang is een loopvlak zodat je via de borstwering of kantelen de vijand of wie dan ook kan zien.
Zie afb. bij info pakket.

Voor meer informatie over de kastelen in de middeleeuwen verwijs ik je naar een site over "de donkere middeleeuwen"

· Ben eens zelf naar de Rotte gelopen en vond daar een afsplitsing. Dit slootje ben ik gaan volgen en kwam tot mijn groot enthousiasme precies bij Station Hofplein (kasteel Weena) uit. Heet het door mij aangtroffen slootje nog steeds Wijde A?

Ik wist niet eens dat het slootje uberhaupt nog bestond, maar (ik heb zojuist even de kaart bestudeerd) je hebt vermoedelijk de Karnemelkshaven gevolgt, die daar ook op uit komt.
(Jan: Dit klopte. Jammer hoor. Ik eis dat de oude naam in ere wordt hersteld!)

Terug naar boven


In het Noord-Hollands Archief, in Haarlem liggen een aantal stukken waarin het volgende staat geschreven:

Inventaris 554:
1385 November 20 (des Manendaghes na der octaven van S. Martiinsdach in den winter)
Willam van den Veen Ghisebrecht Bokelsz. verklaart opgedragen te hebben aan heer Jan die Weent, abt van Egmond, 7 morgen land, gelegen tussen Scye en Delf in Koxhoeve, in plaats van 9½ morgen in het ambacht van Bloemertsdike in de woning ter Wedena, die hij met goedkeuring van den abt verkocht heeft aan heer Willam van Cralinghen, ridder.
a. Oorspr. (Inv.no. 573). Met het zegel van den oorkonder.
b. Afschrift (Inv.no. 12, fol, 39).

Inventaris 555
1385 November 21 (des Dynxdachs na der octaven van sinte Martyns dach in den winter)
Jan die Weent, abt van Egmonde, verklaart aan Willam van den Veen Bokelsz. in erfleen te geven 7 morgen land, gelegen tussen Scye en Delf in Koxhove, in plaats van 9½ morgen in het ambacht van Blomerdijck in de woning ter Wedena, welke goederen door Ghysebrecht Boekel van den Veen eertijds van abt Hughe van Assendelff in leen werden gehouden.
Afschrift (Inv.no. 12, fol, 36).

 

Terug naar boven


 

 

nog uit te werken:

In deel 1 van het boek "stad in aanwas" van Arie van der Schoor wordt het huis Bulgersteijn en Hof te Weena genoemd.
(uitgeverij Waanders; 1999) Het boek is raadpleegbaar op het Gemeentearchief Rotterdam.

Ik ben op zoek naar het jaarboekje 1950 van Rotterdam.
Op blz. 217-228 staat een stukje over de Opgravingen op het Hofplein Ir. S.J. van Gendt .

 

Gevonden op internet:

Informatie over onderstaande beschrijving sluit venster
Toegangsnummer: 8
Archieftitel: Gemeente IJsselmonde, ambachten Oost- en West-IJsselmonde
5. Regestenlijst
Gemeente IJsselmonde, ambachten Oost- en West-IJsselmonde
13 Jacob graaf van Hoorne, heer van Altena, beleent Johan van de Boekhorst Johanssoen met de helft van de korenen smaltienden van het Westambacht van IJsselmonde, hem aangekomen door overlijden van zijn moeder Meyne; waarvan de wederhelft wordt bezeten door Johans broeder Peter vanden Bochorst. De gehele tiende is hun moeder aanbestorven en beleend geweest na het overlijden van haar broeder Jacop Beuckell vande Wenae.
Datering 1464 september 15
NB Origineel in inv.nr.1824
Vindplaats Gemeentearchief Rotterdam

Ook gevonden:

http://www.nikhef.nl/~louk/MESKW/generation16.html
1542: Vranck Pols out ontrent 69 iaren, rechteliicken verdaecht wesende ter instantie van Mr. Jan van Almonde: seijt die deposant dat hem niet een hoecht dat dar verlaetten gestaen hebben, maer hem hoecht wel dat men die vierscaer van Schielant opt Hoeff van Wenae gehouden heeft . . . . (OV 22(1967)407)

 


Links

Kastelen.beginthier.nl
 Kastelen.startkabel.nl
Kastelenstichting
Kastelen in Zuid-Holland.nl


Kastelen op zijn best.nl
 Kasteel.nl
Site van Aad Engelfriet over de Geschiedenis van Rotterdam
Weenahof appartementencomplex in Rotterdam
Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam
 Een amerikaanse site met 10.480 adelijke voorouders:
www.gemeentearchief.rotterdam.nl
  Veel bronmateriaal van de Stichting Lansingh
http://d-compu.dyndns.org/GenSearch/ Veel bronmateriaal met name uit Dordrecht en 's Gravendeel

Informatieve site over de plaats Giessenburg:

Historische vereniging Schiedam
Website over oud Geervliet
Website over oud Zuidland


 Terug naar boven

Een reactie op bovenstaande gegevens is zeer welkom.
Mail me op Mailadres is een plaatje tegen spam. emailadres overtikken dus alstublieft

 

 

Laatst bijgewerkt 07.04.2010