| |

Hieronder
volgen enkele bronnen waar ik mijn gegevens vandaan heb
gehaald. Het zijn in vrijwel al de gevallen afgeleide bronnen waardoor de betrouwbaarheid
in twijfel getrokken mag worden. Een aantal artikelen kreeg ik toegestuurd
door Maarten-Jan Vos van de Nederlandse Kastelenstichting [info@kastelen.nl].
Waarvoor hierbij hartelijk dank. Ook kunt u op deze pagina enkele zeer
bruikbare links vinden naar andere pagina's.
Bronnen
Beschrijving
der Stad Rotterdam en Eenige omleggende Dorpen - Door Gerard van Spaan (1651-1711)
(bewerkt
door Mr. H.C. Hazewinkel)
(blz
39-41)
. Ook pronkt althans de Heerlijkheid van Bulgerstein in haar stads
kaarten. Zoo doet ook de Heerlijkheid van Wena, met de naam van Hof bekend zijnde,
alwaar den hof-dijk en 't Hofpoortje haar namen ontleenen.
Dit Hof van Wena
heeft buiten de Delfsepoort in de Ramen (1) gelegen en is in de Spaanse troubelen
geruïneert (2). 't Is een adelijk Slot en Stamhuis van de Edelen van Wena
geweest, welke uit een jonger broeder van den Heer van Wassenaar, Burg-graaf van
Leiden, zouden gesproten zijn.
In 't jaar 1676 of 77 wierd alhier, in 't graven
in een Raam, nog een zilvere drooplepel en eenige fundamenten gevonden.
(1)
Kort na 1590 zijn de lakenramen van het terrein tusschen Westewagenstraat en Coolvest
overgebracht naar het door de stad aangekochte Hof van Wena
(2) Wena was al
een ruïne voor de "Spaanse troubelen"
(blz
195)
Het hofpoortje heeft voor dezen een van de Stadstorens geweest, gelijk
er nu nog veel om Stads vesten leggen, dog het is in de Hoeks- en Kabbeljaauwsche
tijd, als zommige willen, doorgeslagen voor den Heer van Wena; andere zeggen Brederode,
Gouverneur der Stad en dat die ook Heer van Wena was. Voorts werd er nog bij gevoegt,
dat er niemand door 't Hofpoortje mogt gaan als dezen Heer; die had er de sleutels
van en kon nagt en dag in de Stad komen als 't hem geliefde. Voor dit regt of
prevelegie moesten de Heeren van Wena in oorlogs tijd zestien gewapende mannen
houden, te weten tussen de Delfse- en 't Hofpoortje. Maar of dit regt in den haak
is, dat laat ik daar. Het Hofje van Wena is door aankoop aan de Stad eigen geworden
(In 1590).
Terug naar
boven

In de Berigten van
het Historisch Genootschap te
Utrecht van 1850, 3eDl. 1e. stuk vindt men bl.
44 en
volgende, van den Heer J. J. DE GEER, een belangrijk
en uitvoering
opstel, getiteld : Proeve eener geschiedenis
van het geslacht en de goederen
der Heeren van MATENESSE.
Hieraan sluit zich het zeer belangrijk opstel van
Professor
R. FRUIN , in de Rotterdamsche
Historiebladen, 3eafd. bl. 22 en volgenden,
getiteld: DE BOKELS van Rotterdam
en hun geslacht. Het onderwerp
is echter
nog volstrekt niet uitgeput
en er zijn nog heel wat bouwstoffen
aan te brengen,
alvorens men er toe
zal kunnen overgaan eene volmaakte
geschiedkundige genealogie
van dit merkwaardige
en Voorname geslacht te leveren.
In den aanvang zijner
Proeve schreef
de Heer DE GEER: ,,De geslachtlijsten,
,,welke bij GOUDHOEVES,
VAN LEEUWEN
,,en FERWERDA gevonden worden en door
,,latere schrijvers, vaak
zonder critiek
,,zìjn overgenomen of gebezigd, zijn niet
,vrij te
pleiten van grove onnaauwkeu-
,,righeden en toegevoegde versierselen,
,,zoodat
zij, zonder nadere bewijzen, met omzigtigheid
,,moeten geraadpleegd worden".
Het
voorschrift is uitmuntend, maar de toepassing
er van zeer moeijelijk, bij gebrek
aan eene volledige
verzameling authentieke gegevens. Een paar van die
authentieke
gegevens willen wij hier mededeelen en te
gelijk eene bepaald fautieve opgaaf
van Mr. s. VAN
LEEUWEN in zijn Batavia Illustrata, bl. 1225 aantoonen, waar
hij MEINA VAN WENA, die tot man had JAN VAN DER BOUCKHORST, eene dochter van JACOB
BOEKEL noemt.
Om,
naar aanleiding van het eerst hieronder volgend
stuk, met bescheidenheid te
vragen, of de Heer J. J.
DE GEER bl. 98 en zoo ook Prof. R. FRUIN bl. 52, zich
niet
vergist hebben, in den sterfdatum van GHIJSBRECHT
BOEKEL, dien zij in het jaar
1405 stelden, terwijl uit
het hier gegeven stuk blijkt dat hij in 1415 nog
leefde.
Deze GHIJSBRECHT BUEKEL zal wel hetzelfde wapen gevoerd hebben als
het hier afgebeelde van zijn vader.
Wij
WOLFAERT VAN DER DUYN Schout, PIETER VRANCKENzn VAN WOERDEN , CLAES HIOBBENzn,
JACOP WILLEMSzn
ende DIRC DE VISSCHER scepenen in Rot-
terdam oirkonden
dat voir ons quam.
GHIJSBRECHT BUEKEL ende ghEerde aen
te nemen, na inhout
der kuer, dat erue
gelegen in de LombartstratE , Ende belegen
heeft DANIEL
VAn CRALINGEN an
de noortzijde, ende AERNT die hantschemaker
an de zutzijde,
elcx mit erve,
streckendc voir van der halver strate
in de sloot, mit acht
scellinghen hollants
payment sijnde arfpacht , die hij staende
heeft op
dat erve voirgen.
|
Ende
om
dat ons cond ende kenlie is, dat GIJSBRECHT
BUEKEL voirsz. die selvc
renten
openbaerlicken heeft doen condigen in
der kercken, na inhout der
kuer voirsz.
so hebben wij GIJSBRECHT BUEKEL voirseit
of den houder dees
briefs dat erve voirs.
overgegenen , te guede gesconden ende
hem geijgent
, gelijckerwijs ende in alre manieren die
kuer voirs. begrepe heeft, mit allen
rechte ende vonnesse
naden rechte van der stede voirsz.
In kennissen
der waerheit besegelt mit onsen Zegelen
int jair ons Heeren dujjsent vierhondert
ende vijftien op ten negensten dach in Junio.
Weesboek
van Rotterdam No. 1.
PIIILLIPS etc. doen condt allen luijden , dat voir onsen
getruwen
Ridder, Raidt ende Camerling , den Heeree VAN
LANNOY, onsen Stedehouder, ende
voir onsen getruwen
Raide ende Leenmannen van Hollant , hier na genoemt,
gecomen
is JAN VAN DER BOECHORST, ende heeft gemaect
mit onser hant ende consente,
in rechter duwarije ende
lijftochte Joncfrouwe MEIJEN, GIJSBRECHTS BUECKELS
dochter , sijnen geechten wìjue, die minre helfte als men
naest geraken
kan van sulken goeden als hij van ons te
leen houdt, ende hiernae gescreuen
staen, te weten: van
der huijsinge ende hofstede geheten Boeckenberch mit
hoeren
toebehoeren , gelegen in den Ambochte van Voirhout, mit achtien margen sestalff
hont xxiii gairden
lants bij der voorsz. huijsinge ende hofstede gelegen, van
vier
margen veens ende twee paer zwanen mit hoeren
broeden die tot den voirsz. huijse
behoeren; ende noch
die mijnre helft, als men naest geraken kan van twe
weeren
lants , gelegen tot 0verslijdrecht.
Ende wij hebben geloeft ende geloven
mit desen
brieve voir ons ende onsen nacomelingen Joncfrouw
MEIJNEN voirnoemt
in der voirsz. duwarie ende lijftochte
te houden, te stijden (bestendigen)
ende te stercken tegen
enen ijegelijcken , na den rechte van den lande, dair
die
voirsz. goede gelegen sijn.
In oirkonde etc. datum iiii dagen in
Merte anno
xiiii cl (1451) secundum cursum curie.
Pergam: Register Principium
1447-1459
Cas 0. Kennemerland, blz. 11 verso.
Rijks Archief.
|
Terug naar boven
Jaarboekje
1892
BESCHRIJVING DER ADELLIJKE SLOTEN VAN SCHIELAND,
door SIMON VAN DER
SLUYS.
(Naar HS. No.10 van het Gemeentearchief).
1474
Het Slodt van
Bulgersteijn. No.1
Dit slot Bulgersteijn is gelegen aande west zijde
opden houck vande stede van Rotterdam beneden den dijck binnen der stadtsmuijren,
ende het is seer out, maar het heeft een seer groot ende sterek gebou geweest,
alsoo daar noch drie sware toorenen geheel vervallen staan nu inden jare 1472.
Dit slodt segtmen is gebout geweest vande heer van Wassenhoven (Lees: Wassenaer)
ende is oock een leen vande selve heer geweest, want dese heeren hebben hier altijt,
eer Rotterdam tot een stadt is gecomen, alhier den hooft visch gehadt met den
20 penningh: want men secht onder dit slot veel visschers in hutten hebben gewoont.
Altijt, hoe het is off niet, men weet dit dat het een swaar gebou is, aan te sien
de vervallen muijren ende toornen. Men seijt in een vande toomen ontrent 6 voeten
boven het water aanden noortwest houck eenen grooten steen inde muijr met dese
letteren staan is te verstaan verbout 1071 ( De steen was: "2 voet langh"
en "1 voet breet."). Het schijndt dat dit slot op dese tijt wederom
is vertimmert geweest, maar door wie en weet men niet Soo iek bevonden hebbe in
eenige oude schrijften, soo heeft inden jare 1374 eenen heer Gillis van Bulgersteijn
geweest, die bijden hartoogh Aelbert van Beijeren voor het sloot Gijldenburgh
was ende aldaar doot geslagen wert. Desen heeft twee zonen naar gelaten, den ousten
heer Lievijn van Bulgersteijn ende den jongsten heer Jan van
Bulgersteijn,
die tot Utrecht begraven leijt inden jare 1392 aanden ingangh vande deure inde
Outmunsterskercke, gelijck den steen van het graff uijtwijst. Heer Lieven was
getrout met eender nichte van heer Willem van Naaltwijck, daar hij kinderen bij
kreech, ende hij leijt begraven der Goude. Hoe veel ofte wat kinderen dat heer
Lieven van Bulgersteijn heeft naagelaten, dat en hebbe ick van niemant kunnen
weten. Altijt is waar dat in mijnen tijt voorden belegge van Neuijs is geweest
eenen heer Aerent van Bulgersteijn, die capiteijn was van 3oo knechten, ende is
in Gel(lerlant tot Nimwegen gestorven. Desen heer heeft noch eenen broeder gehadt,
met namen heer jan van Bulgersteijn: (lese was getrout met eene nichte vanden
prince jan van Chijinaij, ende was wonachtich binnen Utrecht inden jare 1474:
hij hadde kinderen. Vorders en wete ick hier niet bijsonders aff te schrijven,
maar ick late de vervallen toorens ende muijren tot getuijgen.
Terug naar boven
Op zoek naar oude fundeeringen

Eigen foto
Het hof van Weena naar een tekening van het Gem.Archief. |
daar op bepaalde dagen de vierschaar spanden over geheel Schieland. De Azing en de Geburen, de dagelijkse rechters werden vóór de instelling van Schout en Schepenen door hen benoemd en zij hadden een vrije toegang tot de stad via de naar Weena genoemde Hofpoort, waarvan zij de sleutel bezaten. Dit laatste hield echter op toen graaf Floris V in 1270 de stad meer priveleges schonk, waardoor Rotterdam langzamerhand tot groter bloei kwam, hetgeen afbreuk deed aan de invloed van de kasteelbewoners.
Dappere mannen hebben op Weena gewoond. Dirk Beukel van Weena bv nam deel aan de bevrijdingsoorlog tegen de Vlamingen, die Zierikzee en een deel van Holland, o.a. ook Rotterdam, bezet hielden. Hij schaarde zich achter Witte van Haemstede en jonker Willem, hielp Zierikzee heroveren (1304) en stond met zijn mannen ook in de beslissende slag in de voorste linies. Aan het eind van de oorlog toen hij zijn vader was opgevolgd (1305), bracht Graaf Willem IV een bezoek aan Weena om zijn medestrijders te danken. Tijdens dit bezoek bepaalde hij dat het wapen van weena mocht worden verenigd met het wapen van Holland en Henegouwen. Zo ontstond het nieuwe stadswapen met het groene veld van Weena en de leeuwen van het grafelijke wapen.
Deze gebeurtenis inspireerde Dirk Smits tot het volgende gedicht:
In de frissche boomenrijen,
Waer 't aloude Weena toen
Moedig praelde in 't schommelende groen,
Liet mijn spruit hare oogen weyen.
'k Zag den vierden Willem haer
Overlaen met gunste en gaven:
Hij, op heldendeugden mild,
Schonk haar meer dan eerlauwrieren
Kwam haer boezem zelf versieren
Met zijn eigen wapenschilt
In 1426 viel Weena onder de handen van Willem van der Nagel, die van gravin Jacoba de opdracht kreeg alle Sloten van haar vijanden te vernielen. Naar verluidt, werd Weena in de nacht van 24 juli in brand gestoken, ongeveer gelijk met het Reuzenkasteel te Hillegersberg, kasteel Honingen en andere kastelen in Schieland. Met Weena ging een groot aantal zeer belangrijke archiefstukken verloren, betrekking hebbend op de geschiedenis van de stad Rotterdam. Het slot werd niet meer herbouwd.
In 1590 kocht het stadsbestuur het gehele gebied van Oost- en West-Bloemersdijck en Bouckels en de landen van Cool met het Hof van Weena, groot zeven morgen land, van Jacob van Almonde Jansz, die echter nog verscheidene rechten behield, waarvoor de stad hem jaarlijks moest betalen. In 1592 werden perceelen van deze grond uitgegeven in erfpacht aan particulieren om er hun lakenramen te zetten. Voor een bedrag van 10500 Caroli guldens kocht de stad tenslotte in 1661 de laatste rechten van de erfgenamen van Weena. |
II
Het Hof van Weena
Het voormalige hof van Weena waarvan men eveneens de funderingen wil trachten bloot te leggen, was niet, zoals Bulgersteyn een kasteel, een sterkte, maar veeleer een groot adellijk huis, hetgeen natuurlijk nog niet wil zeggen, dat men er zo maar kon binnen wandelen. Een enkele maal wordt het ook wel Weenen of Vienna genoemd.
Het Hof van Weena lag aan de Westzijde van een zijtak van de Rotte, welke onder de naam Leuve of Loeve komend uit Krooswijk, hier ter plaatse in de Maas uitmondde.
Het stond in de zogenaamde
Raampoort (het tegenwoordige Weenaplein) en strekte zich met zijn grachten en singel van de Hofpoort uit tot den Oudedijk langs een opgehoogd rijpad, waarvan men den naam nog terugvindt in den Hofdijk.
Gelijk over de naam Bulgersteyn tast men ook omtrent de oorsprong van de naam Weena in het duister. wena (zoals het ook wel wordt geschreven) is echter een oude Germaansche vrouwen naam en betekent: de verstandige. Misschien heeft één der eigenaressen van het Hof deze naam gedragen en hem aan het stamhuis nagelaten.
Wanneer het precies werd gebouwd |
weet men ook niet, doch algemeen neemt men aan, dat Christiaan van Wassenaar, burggraaf van Leyden en Heer v.Rijnland het omstreeks 1100 stichtte, toen hij van zijn vader, Halewijn III, als tweede zoon het buiten de dijken gelegen stuk grond
als huwelijksgeschenk ontving, dat de heerlijkheden van Beukelsdijk en het Ambacht Roodezand, later het Land van Cool geheten, omvatte en waarop hij
zich het nieuwe stamhuis bouwde. Daaruit zou dan tevens blijken, dat ook Bulgersteyn (Ambacht Roodezand) in dien tijd toebehoorde aan het geslacht Van Wassenaar, dat boogt op Afkomst van Claudius Civilus.
De kleinzoon van Christiaan van Wassenaar, Jacob, verwisselde later, daartoe gedwongen, naar sommige overleveringen willen, als straf voor een beganen manslag, zijn naam voor dien van Boekel. Diens kleinzoon, Reinier Boekel Dirk zoon, zou dan in 1261 Slot Bulgersteyn hebben herbouwd. Daar deze kinderloos stierf, kwamen alle bezittingen: Berkel, Bleiswijk Boekelsdijk Blommersdijk Weena, Landen van Cool en Bulgersteyn aan Gijsbrecht Boekel, den zoon van Reiniers broer.
Tusschen Weena en Bulgersteyn bestond een levendig verkeer en er werden speciale paden en wegen aangelegd, o.a. een laan, die nu Oppert heet.Ook de Westewagenstraat en de Zandstraat danken hieraan haar naam.
Het kan dus welhaast niet anders, of de geschiedenis van beide kasteelen houdt ten zeerste met elkaar verband. Zelfs wordt beweerd, dat het Hof van weena meestenetijds als residentie diende voor de eigenaars van Bulgersteyn en dat deze
|
Terug naar boven
Jaarboek
van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1916
Bijlage VI. Verslag
der commissie voor geschied- en oudheidkunde.
Aanhangsel.
Op 13 Juni,
den vooravond van de algemeene vergadering kwam, zooals gewoonlijk, de Commissie
bijeen onder leiding van haren voorzitter, den Heer Overvoorde. De presentielijst
werd geteekend door de Heeren A. Eekhof, P.C. Molhuysen, L. Knappert, J. Verdam,
J. Heinsius, B.M. de Jonge van Ellemeet, E. Haslinghuis, J. Kleijntjens, R. van
der Meulen Rz., A. Hoynck van Papendrecht, H.E. van Gelder, Seerp Gratama, G.J.W.
Koolemans Beijnen, G.J. Boekenoogen, J. Huizinga, C.H. Ph. Meyer, J.C. Overvoorde,
F.C. Wieder.
Voordrachten werden gehouden door de Heeren Dr. F.C. Wieder
en Dr. G.J. Boekenoogen.
De tweede Spreker, Dr. G.J. Boekenoogen zette zijn
meening uiteen over: Een koperen voorwerp, in het Museum te Rotterdam met
wapenschildjes van Jan van Beaumont.
Bij het verrichten van graafwerk
in de Weenastraat te Rotterdam, werden, zei Spr., in 1905 de fundamenten blootgelegd
van een deel van het slot Weena, het verblijf der Bokels, de oude heeren van Rotterdam.
Bij die gelegenheid werd in de voormalige gracht van het kasteel een klein koperen
voorwerp gevonden, dat thans in het Museum van Oudheden wordt bewaard en op welks
belang de directeur van het Museum verleden jaar in een geïllustreerd artikel
in Eigen Haard de aandacht vestigde. Het bestaat uit een hangend en een om een
stift draaiend wapenschildje, aan een plaatje bevestigd, dat bestemd was om met
drie schalmen op iets te worden vastgemaakt. De wapenschildjes bewijzen, dat het
voorwerp in betrekking moet hebben gestaan tot Jan van Henegouwen, heer van Beaumont,
den in 1356 gestorven jongeren broeder van graaf Willem den Goede.
Hoynck van
Papendrecht concludeert nu, dat dergelijke voorwerpen, waarvoor hij geen Hollandschen
naam kent, in de middeleeuwen in het Fransch bâtonnet waren geheeten. Hij
noemt het Rotterdamsche voorwerpje dus een bâtonnet van heer
Jan van Beaumont, en veronderstelt dat deze het, als sieraad (b.v. op een hoed
of muts), zelf zal hebben gedragen en bij een bezoek aan het slot Weena daar zal
hebben verloren.
Terug naar boven
Uit het tijdschrift BUITEN van 4 maart 1916 door K.L.Schamp

VERDWENEN KASTEELEN OM EN IN ROTTERDAM. HET HOF VAN WEENA VOOR 1426. Naar
eene gravure van Altman, berustend op het gemeente-archief te Rotterdam.
VERDWENEN
KASTEELEN OM EN IN ROTTERDAM. IV. HET HOF VAN WEENA, W
EINIGE gebouwen zijn zoo met Rotterdam's verleden saamgevlochten als het Hof van
Weena, dat voortleeft in de herinnering aan vervlogen grootheid en waarnaar onderscheidene
drukke verkeerswegen zijn vernoemd. Het werd gebouwd ter plaatse waar zich
thans het station der electrische spoor bevindt, dus in het noordwesten van Rotterdam,
aan een sprank van de Rotte, onder den naam van Leuve of Leeve, welke, door een
liezigen, moerassigen grond kronkelend, zich in de Maas ontlastte. De hoofdingang
van het gebouw was ten oosten van de Schie. Ook van dit kasteel is het zeer
moeilijk, zoo niet onmogelijk, den juisten tijd der stichting te bepalen.
Omtrent de gebouwen voor de 13e eeuw, moet men zich voor het meerendeel met gissingen
tevreden stellen. Daarna, onder Floris V, krijgen we meer vastigheid, omdat dan
geput kan worden uit authentieke stukken en acten. Toch moet als zeker worden
aan genomen, dat het slot Weena werd gebouwd omstreeks het jaar 1136 door Christiaan
van Wassenaer, Heer van Bleiswijk, Berkel, Boeckel, Oost- en West-Blommerdijk
en de landen van Cool. Deze, een jongere zoon van Alewijn, burggraaf van Leiden,
kreeg eenige landerijen van zijn vader ten huwelijk en stichtte in zijn nieuwe
heerlijkheid het sterke kasteel van Weena, dat zich te midden van weelderige plantagiën
uitstrekte van de Schie tot aan den Hofdijk en verder in de richting van den Oppert,
een kasteel van zulk een omvang, als er geen tweede in den omtrek werd aangetroffen.
Aan den Oppert stond de slotpoort, aan het einde der oprijlaan, de Kerklaan, die
uitliep op de kapel van het kasteel. Het werd het Hof van Weena genoemd, omdat
de bezitter aldaar de hooge rechtbank en vierschaar hebben gehouden van hunne
heerlijke goederen. Zij oefenden de ,.hoge gerechtigheid" uit, niet alleen
over de omgelegen landen, maar ook over Rotterdam, zelfs nadat het eene stad geworden
was, waar zij, met 's graven toestemming, de regeering en den ,,hoofd-officier"
aanstelden. Zij hadden de sleutels van de stadspoort waar zij, bij dag en bij
nacht, vrijelijk in en uit konden gaan. Dit bleef bestendigd tot 1270, toen Floris
V eene nieuwe orde van zaken invoerde en de stad van meerdere privilegiën
voorzag. De Heeren van Weena leidden vaak een zwervend leven. Zoo is Philips
van Weena in 1137 te Parijs gestorven. Arent van Weena was in 1439 met Filips
van Bourgondië voor Calais, bij diens vergeefsche poging om die stad aan
de Engelschen te ontrukken. Vele vrouwelijke leden van het geslacht van Weena
namen den sluier aan. Ook dit kasteel had te lijden van de vliegende benden
van Willem Nagel, die in 1426 in den geheelen omtrek heeft huisgehouden en ten
slotte Bulgerstein en Weena bijna geheel ver woestte.
Nu leyt dit Hof Geheel tot stof.
zuchtte een onbekende dichter uit die
dagen.
Toch waren nog in 1658 de overblijfselen der kapel in de tuinen
en plantagiën van het voormalige slot te zien. Wat er nog van overgebleven
was, werd in 1572 bij den inval der Spanjaarden, verwoest. De burgers hadden zich
op Bulgerstein en Weena teruggetrokken, maar moesten voor de overmacht bezwijken,
waarna een afgrijselijk bloedbad werd aangericht en de bijna weerlooze kasteelen
werden in brand gestoken. (commentaar webhost: Ik vind
dit een vage alinea. Het lijkt of in 1572 de burgers zich terugtrokken op Weena
en Bulgerstein voor de Spanjaarden. Er was echter geen Weena en Bulgerstein meer.)
Dat was het einde van het Hof van Weena, dat meermalen van eigenaar verwisseld
is. Zoo werd in 1498 Jacob van Almonde, Meester-cnape van de houtvesterije van
Holland, beleend met het huis en de hofstede Weena, benevens de 7 morgen land,
die daarbij behoorden en met de heerlijkheid van Beukelsdijk en Blommersdijk.
In 1590 verkocht Jonkheer Jacob van Almonde de landen van Weena en in 1596 de
ambachtsheerlijkheid van Cool, Blommersdijk en Beukelsdijk aan de stad Rotterdam.
Behalve de koopsom zou hij een zilveren kop van circa 200 gulden ontvangen, indien
hij mocht huwen. Hij behield echter nog eenige recognitiën, erfpachten en
andere actiën op deze heerlijke goederen, die de regeering der stad hem jaarlijks
had te betalen. Den 14 Maart 1593 hebben de Staten van Holland deze bezitting
tot allodiaal goed gemaakt en werden de landen tot bleekerijen en tuinen verkocht.
Den 19 Juni 1636 verklaarden burgemeesteren der stad Rotterdam de tuinen, gelegen
in het Hof van Weena, als patrimoniaal goed, dat in erfpacht werd gegeven. Eindelijk
werden in 1661 de resteerende heerlijke goederen met alle pretentiën van
recht, dat de erfgenamen van Weena zouden mogen gehad hebben, bij openbare ,,opveiling"
verkocht aan burgemeester Vroese en secretaris Verschueren voor rekening der stad
Rotterdam voor 10.500 Caroli guldens, zoodat de heeren der stad Rotterdam nu geheel
zijn, zoo lezen wij: heeren van Weena, ambachtsheeren van Boeckel, Oost en West-Blommersdijk
en de landen van Cool. De terreinen van het Hof van Weena werden toen ingericht
voor ramen der lakenscheerderij en droogerijen, waaraan de nabij gelegen Raamstraat
haren naam ontleent. Zoo verdween de heerlijkheid van Weena, welks bezitters
eenmaal een zoo machtigen invloed uitoefenden op de regeeringszaken van Rotterdam,
geen spoor der oude grootheid achterlatende; alleen de plek, waar het uitgestrekte
kasteel heeft gestaan, is nog aan te wijzen. Sic transit gloria mundi! Terug
naar boven
Handelsblad
15-3-1941
WELKE GEHEIMEN VER-BERGT HET WEENA-PLEIN?
Men tracht de fundamenten van het historische slot te vinden.
Op
het Weenaplein is een loopgraaf van 5 a 6 meter breed, 30 meter lang en drie meter
diep gegraven. Het water komt reeds tevoorschijn, doch wordt meteen weggepompt.
Er worden nu vrij diepe boringen gedaan om vast te stellen of er iets hards gevonden
wordt. Hetwelk op de aanwezigheid van fundamenten duidt. Is de uitslag negatief
dan wordt het graafwerk verplaatst naar een punt dichter bij de viaduct.
De voorbijgangers, die naar het werk komen kijken, maken zich zelf en anderen
wijs dat er naar schatten wordt gezocht. Ongetwijfeld zal het den gravers welkom
zijn als zij gebruiksvoorwerpen uit vroeger tijd vinden, die van waarde zijn.
Het opgravingswerk heeft echter geen ander doel dan de juiste plaats vast te stellen
waar het Hof van Weena heeft gestaan en uit de funderingen het een en ander af
te leiden omtrent den aard van dit bouwwerk. Wij ontlenen onze kennis nu aan
historieschrijvers, die andere schrijvers hebben nageschreven zonder het zelf
te hebben opgemeten. Een kasteel zegt de een, een versterkt huis de ander. Het
lag aan de westzijde van een tak van de Rotte, op de plaats van, in ieder geval
in de omgeving van, het station Hofplein, Het Hofplein of het Weenaplein, dat
er zijn naam naar draagt. Een breede gracht zou het kasteel en het hof daaromheen
omgeven hebben en dit alles zou zich hebben uitgestrekt van Schie tot aan Hofdijk
en Oppert. De naam Oppert is een verbastering van 'Nieupoorte'. Al de namen
in de omgeving herinneren nog aan dit oudste verleden van het Noordelijk deel
van Rotterdam, want Weena was de sterkte die de stad in het Noorden verdedigde.
Wat de naam van
het slot moest beduiden en wanneer het gebouwd is, ligt verborgen in het verleden.
De opgravingen zullen dat wel niet aan de vergetelheid ontrukken. Weena zou echter
omstreeks 1100 zijn gesticht op nog niet ingedijkt land, dat een der graven uit
het geslacht Wassenaar aan zijn tweeden zoon zou hebben vermaakt. De
historieschrijver Altman, dien men nog bij van Ravestein vindt aangehaald, zegt;
dat het kasteel twee groote spitse torens en verscheidene kleinere had. Daar is
een fraaie gravure bij volgens elke het een slot met drie verdiepingen moet zijn
geweest. Het is een afbeelding van een ruïne doch de ramen verraden deze
drie verdiepingen. |
Wij
twijfelen er aan of de voorstellingen van deze ruïne aan de werkelijkheid
zijn ontleend. In 1426 is het slot op last van gravin Jacoba met andere kasteelen
in Schieland in brand gestoken. Met het slot dat nooit herbouwd werd, gingen belangrijke
stukken betrekking hebbende op de geschiedenis van Rotterdam verloren. Resten
van het slot, die overeind waren blijven staan, gingen in 1572 verloren bij den
strijd tegen de Spanjaarden. Het Hof van Weena met het bijbehorende land is later
door het stadsbestuur aangekocht. Op het Weenaplein zijn toen lakenscheerderijen
gevestigd. In de tweede helft van de vorige eeuw kreeg het Weenaplein een vervelend
19e eeuwse bebouwing die in niets herinnert aan Rotterdams verleden. Het groen
in het wapen van Rotterdam zou ontleend zijn aan het geslacht der op Weena zetelende
heren. Dirk van Weena zou van graaf Willem IV toestemming hebben verkregen het
wapen van Weena met dat van Holland en Henegouwen te verenigen. Op deze wijze
zou Rotterdam het wapen met de vier Henegouwsche leeuwen, den zilveren balk en
het groene veld hebben gekregen. Wij hebben ook wel eens gehoord dat de zilveren
balk de Rotte zou voorstellen en het groene veld de weiden, waar zij door stroomt.
Doch dat behoeft niet helemaal te strijden met de vorige theorie, aangezien de
groene weiden aan de heren van Weena zullen hebben toebehoord. Helemaal waar plegen
historische waarheden nooit te zijn. Misschien echter, dat nu in de omgeving van
het Hofplein de waarheid zal worden opgegraven. | Terug
naar boven
WEENA
IS GEEN GROOT KASTEEL GEWEEST Aldus luidt de meening
van Rijksbureau voor Monumen- tenzorg, dat nu de beschikking heeft over een
aantal gegevens, welke het resultaat waren van de opgravingen.
TOCH IS MEN TE ROTTERDAM NIET ONTEVREDEN OVER DE
RESULTATEN In de keet
van Bezemer op de Nieuwe Markt, waar de tegels en kruiken gebracht worden, die
bij het graafwerk aan den dag komen, heeft de heer J. G. Renaud, medewerker voor
middeleeuwsche - archeologie bij het Rijksbureau voor Monumentenzorg ons verteld
van de resultaten, die tot dusver verkregen zijn en het geen er nog van het oudheidkundig
onderzoek verwacht wordt. In tegenstelling tot Rhenen en Middelburg, waar bijna
niets aan den dag gekomen is, word in den Rotterdamschen bodem veel uit vroeger
eeuwen gevonden, al heeft dat niet allemaal veel waarde. Lof heeft de beer
Renaud voor de Diwero, den dienst voor den wederopbouw die bereid is mannen en
werktuigen af te staan voor het oudheidkundig onderzoek. Op de kaart staan de
zes punten aangegeven, die voor het onderzoek van belang zijn: Bugersteyn, Weena,
de oude stadskern, de oudste stadspoort en twee kloosters. Daarnaast zijn er dan
nog eenige l4de eeuwsche steenen huizen, waarvan de plaats niet precies bekend
is, doch waarvan men toch iets hoopt te vinden. In dien tijd waren dat zeer opmerkelijke
gebouwen, de stadsherberg en grafelijke huizen moeten er geweest zijn. De
onderzoekingen naar het hof van Weena zijn nu geëindigd. Twintig gravers
hebben daar in weinig dagen 1000 m3 grond verzet. De eerste sleuf is gegraven
op het Weena plein. Volgens oude kaarten zou men daar de meeste kans hebben. In
1592 waren de terreinen van Weena bestemd voor lakenramen. Het onderzoek wees
spoedig uit dat op deze plaats geen bewoning is geweest. Van Rijn, de geschiedschrijver
van Rotterdam vertelt in 1832, dat er toen nog een ruïne stond in den tuin
van een huis aan de Schie. Het was een buitenverblijf, welks tuin naar de Raamstraat
toe liep. Toen deze mededeeling tijdens het graafwerk bekend werd, is de plaats
verlegd. Ook kwamen er nog mededeelingen in over oude fundamenten bij de Bokelstraat,
die gevonden zijn, doch die slechts uit de l8de eeuw bleken te zijn. Palen
van een erf-afscheiding zijn mede- gevonden en
.. de eerste middeleeuwsche
gebakken steen met afmetingen van 33 bij 15 bij 8 cm kwam aan den dag. Het
is alles bij elkaar niet veel, als men een groot kasteel zoekt. Weena is
echter niet een zoo groot kasteel geweest als gezegd wordt. Het kasteel is in
1426 verbrand. De teekening uit later tijd, die voorkomt in de beschrijving van
Jacob Lois, kan onmogelijk naar de werkelijkheid zijn, want er is een renaissance
gevel bij geteekend. Een geslacht dat den naam van het slot van Weena heeft gedragen,
is historisch niet vast te stellen. De eigenlijke naam is Wedena. Het eerste echte
stuk, waarin het slot genoemd wordt, is van 1306. In het vervolg wordt het nog
wel eens genoemd, doch eerst in het begin van de l5de eeuw leeren wij Jacob Bokel
van Wedena kennen, die zich naar het huis noemt, dat met den brand van 1426 ophoudt
te bestaan. Van Rijn spreekt van een kapel van het hof van Weena, waarvan
de ruïne een overblijfsel is geweest. Het is echter veel waarschijnlijker,
dat de gevonden muurbrok van het huis zelf is. Een kapel is er niet geweest. Van
een gracht is bij het graafwerk niets gevonden. Als resultaat van zijn onderzoek
durft de heer Renaud dan ook met zekerheid zeggen dat Weena, geen groot kasteel
geweest is. De terreinen er om heen zijn nooit bebouwd geweest. Wie belangstelling
hebben voor de geschiedenis van Rotterdam, behoeven niet bevreesd te zijn dat
in de omgeving van het Hof plein, als daar gebouwd wordt, Rotterdams oudste geschiedenis
aan de mogelijkheid van archeologisch onderzoek wordt onttrok ken. | Eenig
voorbehoud moet worden gemaakt voor de mogelijkheid dat er onder de spoorweg-viaduct
nog iets verborgen zou zitten. Op
zoek naar de resten van Bulgersteyn
Nu een jonger tijdperk waaronder het bedolven was geraakt is weggevaagd, laat
de oudste geschiedenis van onze stad ons geen rust. Wij hopen tenminste nog de
fundamenten op te delven van kasteelen. waarvan wij te weinig weten om er degelijke
historie over te kunnen schrijven. Na Weena komt het slot Bulgersteyn aan de beurt,
dat zich op de plaats van de Passage en het oude gymnasium moet hebben bevonden.
De gegevens over het slot spreken elkander tegen. Het moet gestaan hebben
op een zandplaat in de Maas, het roode zand geheeten en liefst ten tijde van keizer
Tiberius ontstaan zijn. Een later tijdperk twijfelt aan alles, zelfs aan het zand,
want bij het heien voor bouwwerken in de omgeving heeft men niets anders gevonden
dan den moerassigen bodem, vele meters diep, waarvoor Rotterdam bekend is. De
naam zou volgens anderen komen van een Bulgaarsch edelman, die het gesticht zou
hebben. In de stukken komen ook andere namen voor, zoo Bolgersteyn en Boekelsteyn.
Ook een Govert.de Bultenaar wordt als stichter genoemd. Slechts vast staat,
dat op deze plek ongeveer het ontmoetingspunt lag tusschen de Rotte, eens een
scheepvaartweg waarlangs andere gebieden van Holland te bereiken vielen en het
gebied van open water, dat toen als zee Beschouwd werd. Zooals daaruit het
ontstaan van Rotterdam op deze plek en haar naaste omgeving is te verstaan - de
latere Leuvehaven als oorspronkelijk een riviermond van de Leuve, zoo is het ook
te begrijpen dat hier de een of andere sterkte is aangelegd. Niet onwaarschijnlijk
is dat in de oorlogen tusschen graven en bisschoppen, ter bescherming van schepen
op de Merwe of tegen invallen van de Noormannen die sterkte hier is aangelegd.
De geschiedenis reikt met eenige waarschijnlijkheid tot 1071. Bulgersteyn werd
toen herbouwd en in 1261 nog eens. Het lag in een omstreden gebied en stond
steeds aan overvallen bloot. Op het eind van de l3de eeuw besloeg Bulgersteyn
het gebied van Leeuwenlaan, Coolvest, Passage, Korte Hoogstsraat en Zandstraat.
Het had dikke muren en zware torens, was omgeven door een breede en dan nog eens
door een smalle gracht. Zoo althans stelt men zich het voor aan de hand van schriftelijke
gegevens. In 1298 woonde er Gysbrecht Bokel, die een voorname rol gespeeld
heeft bij het ontstaan van Rotterdam. Bij hem zijn we heelemaal in de bekende
geschiedenis. Hij is niet de naamgever van het Slot. Eerst ver in de veertiende
eeuw duikt er een heer Gillis van Bulgersteyn op. De Bokels zijn na den moord
op Floris V van het kasteel gejaagd, doch schijnen later ook weer terug gekomen
te zijn. Wij zien het overgaan aan het geslacht De Visscher dat vermaagschapt
was met de Kralingens op slot Honingen. Herhaaldelijk gaat het slot dan over aan
andere families.Uit stukken uit het midden der 15e eeuw blijkt dat het slot toen
bouwvallig en het huis onbewoonbaar was. Hoe het in dien staat geraakt is,
weet men niet, hoewel er zekere vermoedens zijn dat de brand van 1431, die een
groot deel van westelijk Rotterdam in de asch legde er iets mee te maken heeft.
De zes morgen grond werden geleidelijk verkocht en kwamen grootendeels aan de
stad. In 1572, bij den
overval van Bossu zouden de resten van de dikke muren de burgers van Rotterdam
nog als verschansing hebben gediend. Boven den grond herinnert niets meer
aan het oude kasteel. Het zal nu moeten blijken of de bodem iets van het verleden
wil terug geven. | Terug
naar boven

Oudheidkundige
onderzoekingen in en om Rotterdam door J.G.N. Renaud. Met foto's en teekeningen
van den schrijver, gemaakt in opdracht van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg.
I.
WEENA (blz 121) Op
Maandag 10 Maart werd een begin gemaakt met het onderzoek naar de overblijfselen
van Weena. De leiding berustte bij Dr. Braat, conservator van het Rijksmuseum
van oudheden te Leiden, terwijl het dagelijksch toezicht door het Rijksbureau
voor de Monumentenzorg werd uitgeoefend middels schrijver dezes. Het Rijksmuseum
van Oudheden had bovendien den voorgraver Bos ter beschikking gesteld. Een
sleuf werd uitgezet aan het Weenaplein en hier begon een door de DIWERO ter beschikking
gestelde ploeg onder leiding ven den voorman Plug het graafwerk. Spoedig kwamen
resten te voorschijn van de lakenramen; sporen van het kasteel werden echter niet
gevonden, ook niet op grooter diepte. Op grond van een aanwijzing, mij verschaft
door Hazewinkel, trokken wij naar de terreinen aan de Bokelstraat. Ook hier echter
werden geen gebouwenresten gevonden. Wel troffen wij hier enkele z.g. kloostermoppen
aan, waaruit te concludeeren viel, dat wij met onze sleuven dichter hij de kasteelplaats
moesten zijn dan aan het Weenaplein. In een der sleuven werd een rij zware palen
aangetroffen, waarvan de beteekenis ons echter niet duidelijk werd. Middelerwijl
bereikten mij mededeelingen van Rotterdammers, die in het algemeen hier op neer
kwamen: bij het bouwen van het station Hofplein zijn er zware fundamenten gevonden,
benevens oud aardewerk, Ter nader onderzoek heb ik mij toen tot het Museum Boymans
gewend; Mej. Krol die de belangen van het Historisch Museum behartigt, was zoo
vriendelijk de oude boeken er eens op na te slaan. Inderdaad werd er op het jaar
1905 een aankoop vermeld van voorwerpen en fragmenten gevonden hij het graafwerk
voor het station. Tevens stond opgeteekend, dat een en ander gevonden was bij
een zeer zware fundering; een schetsje gaf een vrijwel vierkanten grondslag te
zien, waarvan de muren 2-3 meter dik moesten zijn. De speurzin van Mej. Krol leidde
verder tot een onverwacht resultaat. In het Museumverslag over 1914 vond zij een
situatieschetsje van de gevonden fundeeringen, gepubliceerd door den toenmaligen
museumdirecteur Hoynck van Papendrecht. Aan de hand van deze gegevens, in
aanmerking genomen het resultaat, van ons graafwerk, kon ik het volgende vaststellen;
Weena is niet meer geweest dan een zware toren, een zoogenaamde donjon. Tot meerdere
veiligheid moet deze toren omringd zijn geweest door een gracht. Het is waarschijnlijk
in deze gracht, dat de vondsten gedaan zijn, waarmee het museumbezit verrijkt
is. Kasteelen, die slechts uit een zwaren toren bestaan, komen binnen en buiten
ons land meer voor. Vaak moeten we er kasteelen in zien, die zich niet verder
ontwikkeld hebben. Bij het door mij onderzochte Polanen - eveneens een alleen
staande toren - wezen verschillende bijzonderheden er op, dat het wel de bedoeling
was geweest den toren van aanbouwen te voorzien en zoo langzamerhand tot een kasteelcomplex
te komen. In het geval van Weena is het niet moeilijk vast te stellen waarom
dit gebouw zich niet tot een machtige sterkte heeft ontwikkeld. Waarschijnlijk
werd Weena gebouwd door heer Dirk Bokel, ridder, ter onderscheiding van zijn familielid
Dirk Bokel uter Nesse vaak Bokel van Rotterdam genoemd. In 1306 vinden we
Weena voor het eerst genoemd; dan draagt Dirk Bokel het op aan heer Nikolaas van
Putten en ontvangt het als leen terug (bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam;
deel IV reg. 180).Wie zich aan de hand van Muller's studien over de oudste geschiedenis
van Schieland (Mr S.Muller Hzn.: Over de oudste geschiedenis van Schieland' Amsterdam
1914. Voor Rotterdam: Dr T. S. Jansma 'De oudste geschiedenis van Rotterdam, en
de daar aangehaalde literatuur. Rotterdamsch Jaarboekje 1940), in de historie
van deze streken verdiept heeft, zal weinig geneigd zijn aan de verhalen van Van
der Sluys, Loys en Zas geloof te schenken. In verband met de inpoldering van de
gebieden aan en om de Rotte acht ik het zeer waarschijnlijk, dat Weena omstreeks
1300 gebouwd werd. Het stamhuis van de in de eerste helft van de 13e eeuw genoemde
Bokels zullen we ergens anders moeten zoeken! Dirk Bokel liet slechts een
dochter na, Agniese, die huwde met Simon van Benthem. Zij erfde Weena, maar vertoefde
er waarschijnlijk weinig. Simon van Benthem werd n.l. houtvester van Holland en
kreeg het slot Teylingen als ambtswoning toegewezen. Het is teekenend, dat hij
zich toen Simon van Teylingen ging noemen; het oude geslachtswapen - de dubbelgestaarte.
leeuw bleef hij echter voeren (Zie voor de Benthems: Dr H. Obreen, Heer Simon
van Benthem enz., Maandblad Nederlandsche Leeuw 1936, blz. 389 vlg.) Simon is
waarschijnlijk in de slag bij Stavoren omgekomen. Ook hij liet slechts een dochter
na, Janne van Teylingen geheeten. Zij erfde van haar moeder Weena. Bij haar overlijden
kwam het buis Weena met zeven morgen land in 1365 aan haar neef Jacob Beukel (bronnen
IV, reg.877). Deze kreeg ook andere familiegoederen; in 1367 wordt hij door
Hertog Aelbrecht verblijd met de ambachten Bokelsdijk, Bloemaertsdijk en het Roode
Zand (bronnen XV, reg. 906). De lijst van bezitters is verder aan de hand der
Leenregisters van Holland gemakkelijk op te stellen. In 1420 vinden we een
aanteekening, dat Jacob Beukell van Wedena door Jan van Beyeren beleend werd met
de goederen, reeds door hem van de Grafelijkheid in leen gehouden. (bronnen IV,
reg. 2055 en 2056). Dat beteekende, dat Jacob Bokel zich voor de zaak der Kabeljauwen
verklaarde. Daarom is het in het geheel niet te verwonderen, dat Weena weinige
jaren daarna aan Willem Nagel en zijn benden, volgelingen van "Vrouw Jacob"
ten offer viel. Toch bleef er nog zooveel van over, dat Potter op een der kaarten,
die hij teekende voor de Heilige Geestmeesters, een toren afbeeld (Kaartboek van
den Hl.Geest; Gemeente-archief Rotterdam.) Nog geen honderd jaar later (l658)
worden de resten door Meester Nicolaas Zas voor de overblijfselen van een kapel
aangezien. Van Rijn zag nog een muurbrok, dat hij hield voor den ingang aan de
Noordzijde; uit de tweede helft der vorige eeuw stammen nog enkele teekeningen
van een brok muurwerk. Bij den bouw van het station Hofplein schijnen ook
de laatste resten van Weena opgeruimd te zijn. Terug
naar boven Rotterdamsch
jaarboekje 1888 (blz. 200) A. M. Ledeboer (2) stipt dit onderwerp
hoofdzakelijk aan naar aanleiding van de stellige bewering van E. van Welsenes
(3), dat het huis «Ceulen» vóór 1558 raadhuis geweest
is. Op grond van zijne nasporingen komt hij tot de slotsom, dat men met vanWelsenes
enKortebrand(4) geneigd zijn zonde aan te nemen, dat òf na de verwoesting
van het Hof Wena, òf om andere redenen dit huis zoo lang tot stadhuis gebruikt
is, totdat men het Groote of Stads-Gasthuis daartoe ingericht had.
uit zondagsblad de Standaard van zaterdag 25 maart 1941
Rotterdam
in de oudheid Het hof van Weena I. Rotterdam's oudste verleden is
voor een belangrijk deel in nevelen gehuld. Over het ontstaan van Rotterdam, over
de verlening van stadsrechten, over historische gebeurtenissen, wordt door verschillende
geschiedschrijvers getwist. En de een na den ander moet erkennen, dat hij tot
bepaalde conclusies is gekomen, tengevolge van allerlei gissingen of combinaties,
terwijl bij sommigen wel te bemerken is dat hun geschiedschrijving niet vrucht
is van nauwgezette studie van vaststaande gegevens, doch ontsproten is aan een
fantastisch brein. In
de laatste weken zijn weer eens pogingen in het werk gesteld om omtrent de oudheid
van Rotterdam iets positiefs te weten te komen. Het is bekend, dat ook Rotterdam
in het verleden zijn burchten en kastelen heeft bezeten, doch veel is daarvan
niet bekend. Zelfs is de plaats waar deze kastelen vroeger hebben gestaan,
niet steeds met zekerheid aan te geven. Van de gelegenheid dat verschillende deelen
der stad met den grond gelijk gemaakt zijn, heeft men nu gebruik willen maken
om te trachten eenige zekerheid te krijgen over de plaats, waar deze burchten
te vinden waren en om te zien, of er van de fundamenten nog overblijfselen aanwezig
zijn. de naspeuringen naar de fundamenten van het Hof van Weena zijn inmiddels
alweer gestaakt, zonder dat deze het gewenschte resultaat hebben opgeleverd.
Thans zal een onderzoek worden ingesteld naar de resten van het slot Bulgerstein
en daarvan verwacht men meer succes, aangezien men van dit kasteel dank zij nauwkeurige
teekeningen precies de plaats weet waar het heeft gestaan. Nu de belangstelling
gewekt is voor deze beide kasteelen, willen we het een en ander daarover schrijven.
Ofschoon Bulgerstein oudere rechten heeft en ook belangrijker was, beginnen we
nietemin met het Hof van Weena. Het
Hof van Weena Over het Hof van Weena, dit staat thans wel vast, is zeer veel
gefantaseerd. Het zou een groot en schitterend gebouw zijn geweest, doch het vreemde
was nu, dat daarvan in den bodem geen sporen meer te vinden waren. Dit Hof
van Weena was niet, gelijk Bulgerstein, een schier onoverwinbare sterkte, doch
veeleer een adelijk huis, 'n oord van uitspanning en landelijk genot, aangenaam
gelegen te midden van een rustige landschap, begrensd door vruchtbare grond en
een ruimen boomgaard, Nietemin was het eenigzins weerbaar. Het was gelegen
aan de oostzijde van de Schie, in de zogenaamde Raampoort, bij den ouden Katshoek,
'aan de zaamvloeing van Leuve en Rotte'. Een beschrijving van het Hof van
Weena valt moeilijk te geven. W.N.
Peypers schrijft ervan:
Het gebouw is forsch en van ruimen omvang., het beslaat een langwerpig vierkant
van twee verdiepingen en eene borstwering; het is door een vierkant dak gedekt
en aan elk der vier hoeken met een torentje versterkt. Aan de westzijde wordt
het door twee achtkante torens gesteund met spits toelopende kappen. Eene lange
brug voert over het water dat rondom het slot vloeit en geleid naar het pad Maaswaarts,
dat wij nu als Oppert kennen. Is het Hof van Weena inderdaad zulk een fraai
en groot kasteel geweest? De heer J.G.N. Renaud, medewerker voor de Middeleeuwsche
archeologie bij het Rijksbureau voor Monumentenzorg, die in Rotterdam de dagelijksche
leiding heeft van het uitgebreide onderzoek naar eventuele resten van zeer oude
bouwwerken geloofd er niets van. Hij is van oordeel, dat Weena niet meer is geweest
dan een donjon, een versterkte alleenstaande toren, welke het laatste toevluchtsoord
vormde, in dit geval dan waarschijnlijk van de bewoners van het slot Bulgerstein.
En dit kleine Hof van Weena heeft men niet gevonden en men zal het voorloopig
wel niet vinden, want volgens genoemde heer Renaud ligt Weena onder het station
Hofplein.
Wie
waren de eigenaars De oorsprong van den naam van het Hof van Weena is onzeker
en evenzo de tijd van zijn stichting. Waarschijnlijk dateerde het Hof echter uit
de eerste helft van den 12 eeuw en is het gesticht door Christiaan van Wassenaar,
tweeden zoon van Halewijn, den derden van dien naam, Burggraaf van Leijden en
heer van Rijnland, die gehuwd was met Vrouwe Barta van Lijnden, Deze Christiaan
van Wassenaar was in dien tijd ook de eigenaar van het slot Bulgerstein en een
der geschiedschrijvers waagt nu de gissing dat het Hof van Weena een huwelijksgift
was van de heer Christiaan aan zijn zoon Jacob. Onder de bescherming vooral
van deze Jacob van Wassenaar schijnt aan den oever van de Maas nieuw leven gewekt
te zijn. Heer Jacob was goed voor zijn onderdanen, hij bevorderde hun welvaart,
moedigde handel en vischvangst, landbouw en veeteelt aan. Zijn twee zonen,
Jacob en Hendrik, stonden blijkbaar minder goed aangeschreven. Zij zijn later
bekend geworden als Jacob en Hendrik Boekel. Tot de naamsverandering zouden
zij gedwongen zijn als boete voor een begane manslag. Dit feit zou begaan zijn
met een beukel of boekelaar en daarin zou de aanleiding tot het aannemen van de
nieuwen naam gezocht moeten worden. Wat de geschiedenis niet vermeldt, hebben
de dichters van die tijd bezongen en zo leeft nog voort de legende van het Hof
van Weena. De
Beukelaar is de titel, welke de onbekende dichter gaf aan de beschrijving van
het droeve voorval.
De Beukelaar
Zoo menig eigenhoorig
kind Woonde op het Wena-hof En droeg het schamel dorpersjak, Van draad
en weefsel grof. Zij
dienden vlijtig hunnen heer Hoe barsch ook van gemoed en deelden-'t karig
arbeidsloon als zuur verkregen goed. Maar hoe de vlijt ook winsten
bood Aan heer van Wassenaar Geen eigene werd ooit een lach Op 's ridders
wang gewaar. Braaf was de meijer van zijn hof En schoon diens jeugdig
kind Een meisje, dat door heel den oord Gevierd werd en bemind. Voor
grijzen Wouter, noest van aard, Was Ida al zijn schat Zij tooide hem door
kindermin Des levens winterpad. 'Aan
mij uw kind!' sprak Wassenaar, 'Het is een schoone bloem, 'k Neem haar
als minnares ter zij' En breng uw naam in roem!' 'In
roem, heer Jacob? -neen in schand!- Al heb ik geld noch goed, Mijn Ida's
eer is meer dan goud, Ja meer dan edel bloed! 'Vraagt
u haar keurs als gemalin, Ik geef u 't vaderwoord, Maar als uw kebse (bijvrouw)
tree zij nooit In Wena's hooge poort!' De nacht brak aan, de maan
scheen hel Op Wena's hoogen muur, de wachter van den torentrans Riep
't middernachtelijk uur. 'Doe op! -uw heer!' roept Wassenaar, 'Volvoer
van ik verlang; Geef ida mij, nog dezen nacht, Of 't zij uw beiden bang!' 'Hij
is 't mijn kind! -van hier, van hier!' Roept Wouter 'dood voor schand!'
En, moedig grijpt hij naar de bijl, Al beeft zijn dorre hand. Des
ouden hand slaat vast en juist, Hij zwaait de bijl in 't rond, treft Jacobs
zwaard, het spring in twee En slingert op den grond. 'Dit
zij uw dood!' roept Jacob woest Hij houdt de bijl omspand, En worstelt
haar met reuzenkracht Uit grijzen Wouters hand. De
grijsaard zwicht;heer Jacob heft Den spitsen beukelaar, En klemt de forsche
linkerhand In Wouters sneeuwblank haar. De
beukel treft, met forschen slag Den ouden vaders hoofd;
.. 'Mijn
Ida!' klaagt hij, 'dierbaar kind, Vloek zij mijn moorders naam!'
Men
voert de maagd naar 't Wenahof; Haar kracht weerstaat niet meer, En treurig
straalt het licht der maan Op 't lijk van Wouter neer. |
Den volgende dag wordt
de vierschaar gespannen, zoo verhaalt de dichter verder en de heer van Wassenaar,
anders rechter, stond nu als beklaagde. Ida was de aanklaagster en eischte:
'Mijn vader
lei, in 't stervensuur, Zijn vloek op Wassenaer; Die naam verga, dit zij
mijn zoen, O achtbre regterschaar! Die naam verga in Jacobs stam,
Hoe lang die stam ook leev', En die van 'beukel' neem hij aan Naar 't
feit dat hij bedreef!' De bloedban dong,de wet beval, Al waar het
Wena's heer; Hij die als Wass'naer voor hen kwam, Hij ging als Beukel
weer, Dus werd
de fiere loot geknot, De tak van d'oudsten stam; Alzoo werd Beukels naam
gehecht aan 't jeugdig Rotterdam. |
Nogmaals
het is een legende.Waarom zou, indien Jacob manslag had gepleegd, ook zijn broeder
Hendrik den naam van Boekel hebben moeten aannemen? De beide broeders zijn
in het jaar 1245 gestorven en hun stoffelijk overschot werd in de abdij van Egmond
bijgezet. Zoowel Bulgerstein als Weena zijn meerdere malen in bloedigen krijg
betrokken geweest. In de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten werden ook deze beide
kastelen betrokken. Jacob Beukel of Bokel van Wedena legde in 1420 de leeneed
af voor den Leenhof Jan van Beijeren en geraakte daardoor ook in strijd met Jacoba
van Beyeren, wier legerbenden in Julij 1426 onder leiding van Willem van der Nagel
Rotterdam binnentrokken en daar op den 24e juli zoowel Bulgerstein als het Hof
van Weena door het vuur verwoestten. Het Hof van Weena is nooit opgebouwd.Jacob
van Weena verliet Rotterdam en vestigde zich op het slot Giesenburg in de Alblasserwaard.
Tot in de tweede helft van de 19e eeuw heeft een ruïne herinnerd aan de plaats
waar eenmaal het Hof van Weena heeft gestaan. A.r.de K. Terug
naar boven
Enkele
fragmenten uit uit "ach lieve tijd. 7 eeuwen rotterdam" - 1986 blz.
8: In juni 1340 woonde graaf Willem IV enkele dagen in zijn rotterdamse huis aan
de Middeldam. Hij kwam zaken doen met de Rotterdamse bestuurders omdat hij geld
nodig had voor zijn oorlogen tegen de Friezen. Willem IV vergrootte Rotterdam
met een deel van het grondbezit van de kort daarvoor overleden heer Dirk Bokel.
die het nabije kasteel Weena had bewoond. Vervolgens schonk de graaf Rotterdam
stadsrechten en ging akkoord met het graven van een kanaal van de Maas naar Overschie.
blz.
9 Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten toen er in Holland langdurig oorlog
woedde had Rotterdam veel te lijden van het krijgsgeweld. In 1425 roofden de aanhangers
van gravin Jacoba van Beieren alle schepen uit de Rotterdamse haven en in het
jaar daarop brandde Jacoba's legeraanvoerder Willem van der Nagel de kastelen
Weena, Honingen en Hillegersberg af. blz
331 Zo'n 700 jaar geleden bestonden de meeste van die dorpen al. Enkele heren
die in kastelen woonden deelden er de lakens uit. Aan de mond van het riviertje
de Rotte, die kort tevoren was afgedamd woonden slechts enkele boeren en vissers.
De ene oever behoorde aan de heer Oudgier van Kralingen die de bewoner van het
slot Honingen was, de andere aan heer Ghisebrecht Bokel, die in het kasteel Weena
huisde. In die tijd ontstond daar het plaatsje Rotterdam dat in 1340 stadsrecht
kreeg. Voor de Rotterdammers was dit een belangrijke gebeurtenis want met de heren
van Kralingen en Bokel hadden zij toen niets meer te maken. Voortaan bestuurden
zij zichzelf. blz
333 De meeste kastelen in de omgeving van rotterdam dateerden uit de dertiende
eeuw. bekend waren de kastelen Bulgersteiyn
en Weena, vlakbij Rotterdam, Honingen
in het Ambacht van Kralingen, Spangen
en Starrenburg bij Overschie en het kasteel
in Hillegersberg waarvan nog een gedeelte overeind staat. Ook bij het dorp
IJsselmonde stond een kasteel. Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten zijn vooral
in de jaren 1425 en 26 de meeste kastelen in deze omgeving verwoest. De macht
van de ambachtsheren was toen al aan het tanen, terwijl de steden hun invloed
over het platteland begonnen uit te breiden.
Terug
naar boven
Nieuwe
Rotterdamsche Courant - zaterdag 15 maart 1941het
Hof van Weena Was er in 1861 nog een ruïne?
De gravers naar de fundamenten van het Hof van Weena zijn
verhuisd. Van de plaats, waar eertijds het Weenaplein zich bevond, zijn ze thans
naar de Bokelstraat getrokken. de straatnamen in dit stadgedeelte, dat in zijn
bebouwing zooals wij het gekend hebben, nog niet zoo heel oud was- we schatten
het op tusschen de 60 en 80 jaar- wijzen alle op de aanwezigheid ter plaatse van
het oude Hof van Weena, dat reeds in 1306 genoemd wordt, aldus Droogendijk en
dr. moquette in hun boekje over Rotterdamsche straatnamen. Almondestraat, Boekhorststraat,
Roovalkstraat, Bokelstraat, hofdijk, Hofplein, houden de herinneringen aan de
familie Bokel, aan wie het hof heeft toebehoord en aan het hof zelf levendig.
Uit het feit dat de heer Renaud van monumentenzorg die het graafwerk leidt, zijn
mannen heeft verplaatst, blijkt wel, dat de verzuchting waarmee mr S. Muller Hzn,
een artikel over ;de oudste Rotterdamsche kronieken in het Rotterdamsche jaarboekje
van 1890 opent, eigenlijk nog ten volle moet worden nagezocht. Trouwens de tegenwoordige
gemeentelijke archivaris, mr. H.C Hazewinkel vangt in soortgelijke gemoedsstemming
als mr Muller de inleiding tot zijn groote boek, waarvan het tweede deel is verschenen,
aan. Mr. Muller zet het in de taal van een halve eeuw geleden zoo: De historiographie
van Rotterdam heeft terecht een slechten naam, En dan verder: De eenige gedrukte
beschrijvingen welke niet geheel onbruikbaar zijn, die van G. van Reyn van 1832
en de Rotterdamsche Historische bladen van Scheffer en obreen, zijn beide onvoltooid
en ook zij mogen niet dan met omzichtigheid en onder benefice van inventaris worden
ter hand genomen'
Aan
een beschrijving der adelijke sloten van Schieland, door den Domproost
van Utrecht Simon Doeden van der Sluys in 1474 opgesteld en door zijn
neef, den pastoor der sint Laurenkerk alhier, Willem van der Sluys, als bijvoegsel
achter het bekende verhaal van den Jonkerfransenoorlog afgeschreven, ontleent
mr Muller het volgende relaas over: Het Hof van Weena. Het slot Weena, anders
genaaamt het Hof is gelegen aan de noortsijde buijten de stadtsmuijren van Rotterdam
van outs genaamt; het hoff van weena. Onder dit slodt heeft eerst gehoort Blomersdijck
en Beuckelsdijk, ende met het ambacht van Cool het ambachtvan Bleiswijck ende
het ambacht van Berckel. Men sech dat dit sloot is gebout van eenen jonger soone
van de geslachte van de burghgraven van leijden, met namen heeer Christiaan van
Wassenaar, eenen oom van heer Alewijn vn Wassenaar, heer van Rijnlllant. desen
heer Christiaan van Weena heeft dit slot te leen gehuden van den burghgrave van
leijden ende hij hadde nagelaten eenen
zoon met twee dochters. De oudste dochter Weijntgen van Weena is vroech gestorven
binnen parijs in den jare 1137; ende zij liet na eenen zoon ende eene dochter
Dese heeren hebben altijt de hoogh officier inde stadt Rotterdam gestelt, ende
mochten altijt bij dage ende bij nachte in den stede comen ende uit, ende ingaan
tot haren believen. In mijnen tit soo is geweest, vrou Oda van Weena ende is tot
Delft nonne gestorven inden jare 1467. Dit was een suster van heer Adriaan van
Weena hadde eenen zoon heer Gerrit van Weena ridder voor Nimwegen. Heer Adriaan
hadde een neeve,heer Arent van Weena heeft de heerlijckheijt van Giesenburgh gecocht
en den jare 1446. Deze heerlijckheijt van Weena is verscheijdene malen vercocht
geweest, ende is nu een slodt dat sonder toorens off muijren verwoest leijt sedert
den jare 1426, als Willem nagel met sijnen aanhangh veel slooten heeft indengronde
verbrandt ende verdistrueert. hier sijn noch groote stucken muijrs overirch, die
nog huijden te sien sijn in den jare 1472.
Van de twee platen in dit artikel
opgenomen is de eene afkomstig uit het reeds genoemde boekje Rotterdamsche straatnemen.
het onderschrift is veelzeggend genoeg; Het Hof van Weena zooals het zich in welstand
vertoond zou hebben. De
tweede teekening is afkomstig van een oude Rotterdamsche familie. Ze draagt aan
de achterkant deze verklaring:
Voorstaande teekening is eene nauwkeurige,
naar de natuur gemaakte afbeelding van het eenig overschot van het slot 'Wena';
deze muurbrok van zeer groote en zware mopsteenen is tuschen 7 en 8 voeten hoog
en ruim 2 voet dik, heeft van binnen slechts eene geringe ruimte en staat in den
tuin tusschen de Schie en de Raampoortlaan in 1861 geteeken F. Kraft
Deze laatste teekening zou er op wijzen dat 80 jaren geleden Rotterdam zijn ruïne
van het Hof van Weena bezat als evenwel het oude slot in den loop der eeuwen niet
door een andere behuizing vervangen was. In den volksmond werd de muurbrok echter
wel degelijk als het laatste overblijfsel van het oude Hof beschouwd. heeft de
teekenaar gelijk gehad, dan is de heer Renaud in gevolge zijn plaatsaanduiding
op het moment warmer dan toen hij aan de andere zijde van het station zijn graafarbeid
aanving. Terug naar boven
Nieuwe
Rotterdamsche Courant zaterdag 22 maart 1941
 
Op
en Om het hof van Weena Een
gelukkig vondst van mr hazewinkel
De
heer JGN Renaud schrijft ons: Dagen van vruchteloos zoeken zijn voorbij gegaan.
raadgevingen en aanwijzigen van belangstellenden mochten niet het gewenschte gevolg
hebben. zoo langzamerhand werd het een obsessie: de niet te beantwoorden vraag
waarhet hof van weena toch wel gelegen mocht hebben. Vele rotterdammers zullen
reeds hebben opgemerkt dat de sleuven weer worden dichtgegooid men zal er uit
begrijpen, dat het onderzoek gestaakt wordt. en met recht. zoo gaandeweg zijn
er genoeg aanwijzingen verworven. Aanwijzingen, zal men zich verwonderd afvragen.
Er was toch niets te zien, zullen getrouwe bezoekers zeggen. met het volgende
hoop ik aan te tonee, dater inderdaat aanwijzingen uit de opgravingen te trekken
zijn. maar andere, dan men zich gewoonlijk voorsteld te vinden. De eerste
sleuf op het terrein aan het Weenaplein bracht geen fundeeringen aan het licht.
Terwijl de sleuf reeds verlengd werd deed de gemeente-archivaris mr hazewinkel
in zijn archief een gelukkige vondst. zijn aandacht werd namelijk getrokken door
een mededeeling bij van Rijn, den Rotterdamschen historieschrijver, die als volgt
luidt: 'Van heel dit uitgestrekte Hof-Weena- is niets anders overgebleven
dan een vierkante muurbrok, vermoedelijk tot een der ingangen aan de Noordzijde
behoord hebbende en die zich in het achterste gedeelte des uitgestrekten Tuins
van het Buitenverblijf wijk R no 18 aan de ootzijde der Schie, tusschen jeugdig
plantsoen verheft' Welnu die tuin lag aan de andere zijde van het station
en dus werd het onderzoek verplaast naar dat terrein. Maar ook daar geen aanwijzingen
van bebouwing. Wel werd er wat oud puin gevonden, stukken van de zogenaamde kloostermoppen.
hetgeen aanleiding gaf tot verscheidene meer of minder opwindendeberichten. Jammer
dat het bij die enkele steenen bleef. Het was toch maar een wonderlijke geschiedenis.
dat Hof van Weena. volgens de kronieken een schitterend en groot gebouw, verdwenen
zonder sporen in den bodem achter te laten. zulke ervaringen brengen een mensch
er toe op nader onderzoek uit te gaan en de oude kronieken eens onder de loupe
te nemen. zouden hun mededeelingen werkelijk juist zijn en door historisch vaststaande
feiten bewezen kunnen worden. een vluchtig onderzoek aan de hand vn het betrouwbare
oorkondemateriaal leerde dra wat anders. De naam Weena, of eigenlijk Wedena
komt eerst voor in een oorkonde van 6 april 1306. Uit die orkonde valt veelte
leeren. Er is namelijk sprake vaneen zekeren meneer Dirk Bokel, die tot de weinige
machtigen van eht toenmalige Rotterdam behoorde. hij bewoonde waarschijnlijk Bulgersteyn
en legde-ook weer waarschijnlijk- op een goeden dag den eerste steen van Weena.
Toen het huis klaar was zocht hij een beschermheer, nog machtiger dan hij. Voor
een Rotterdamme scheen bij den eersten Henegouwschen graaf niet bepaald bescherming
te vinden te zijn. De avenes hadden al vroeger getoond, hun hart aan Schiedam
te hebben verpand. heer Diederik Bokel ,ridder, wendde zich tot een nationalen
held van zijn dagen, tot Heer nicolaas van Putten. Deze had zich in den strijd
tegen de vlamingen roem en eer verworven. onder meer door zijn verdediging van
dordrecht. hem droeg hij zijn huis Wedena op en ontving het in leen terug. men
ziet, van machtige heeren met den geslachtsnaam Weena is geen sprake. De volgende
bezitters vooreerst nog leden van het geslacht Bokel gebruikten den naam ook niet.
nog in 1365 wordt een nieuwe heer op Weena vermeld die zich overigens niet ten
onrechte-slechts met den eenvoudigen maar roemruchten naam van Jacob Bokel tooit.
pas in het begin der vijftiende eeuw noemt de kleinzoon van dezen heer zich Jacob
Bokel van Wedena. het is een eigenaardige samenloop van omstandigheden dat juist
tijdens zijn beheer het oude huis ten onder ging in de partijtwisten. jacob
Bokel van Wedena had namelijk reeds in 1420 den leeneed voor zojn leengoederen
afgelegd voor den leenhof van jan van Beijeren, den verbitterden tegenstander
van Gravin jacoba. in 1426 verbrandt haar al te ijverige kapitein Willem nagel,
het huis Wedena en vele andere kasteelen en sloten in de nabijheid. De vernielzucht
van een roofzuchtig en woest krijgsman, die voorgaf ter wille van de zaak van
Gravin jacoba te handelen, werd de nekslag voor het kleine Weena. het werd niet
meer herbouwd. In 1590 kocht de stad Rotterdam de gronden en maakte er in 1592
lakenramen op. Scheislooten werden gegraven, een ringsloot omvatte het gebied
en met de Raampoort sloot men het af.
In
de kroniek van Dr Nicolaas Zas (1610-1663) heet het; Huijden ten dage 1658 ziet
men noch overblijfselen van de 'cappelle' van Weena in de thuijnen op de Raem
deser stede, verstrekkende thans aldaer tot een thuijnhuijske. En zooals uit
de boven aangehaalde mededeeling uit van Rijn bleek, stond er in de negentiende
eeuw nog steeds een ruïne. Zelfs in 1861 kon Kraft nog twee teekeningen ervan
maken. De andere teekening werd reeds gereproduceerd in het nummer van zaterdag
15 maart avondblad C) Het kleine Weena schreef ik boven. Hoe is dat te rijmen
met de bekende teekening van Weena in welstand, zal men vragen. Ja dat is het
hem nu juist. Ons onderzoek had mede ten doel de uitgestrektheid te bepalen en
dit positieve resultaat mag er zeker welaan toegekend worden; het verkrijgen van
de wetenschap dat Weena slecht een zeer kleine oppervlakte besloeg. Het geheel
ontbreken van eenige aanwijzig van bewoning ontneemt ons allen lust om over een
groot erf met uitgestrekte bijgebouwen te gaan fantaseeren. En tenslotte weten
we nu toch, hoe Weena geweest is. In 1905 werden nl bij het bouwen van het station
Hofplein fundeeringen ontdekt, die van boven ongeveer 2 meter breed waren. Dat
was mij uit mededeelingen van belangstellenden bekend geworden. De toenmalige
gemeente-archivaris tevens directeur van het museum van oudheden. A Hoynck van
Papendrecht, liet een 25 steenen uitbreken en op het museum brengen. mej.
Krol, werkzaam op het museum Boymans, was zoo vriendelijk een en ander voor mij
te controleeren. Zoo kreeg ik het boek van de binnengekomen aanwinsten te zien.
Bij de inschrijving was een teekeningetje van de fundering gevoegd; een vrijwel
vierkant rechthoekje met rand. Hoynck van Papendrecht dacht aan een poortgebouw.
Ik ken echter geen middeleeuwsch poortgebouw met muren van twee meter dik. Wel
echter alleenstaande of ingebouwde torens met zulke zware muren. Torens die het
laatste toevluchtsoord vormden. Torens die het eenige verdedigbare deel van de
huizinge uitmaakten. Polanen onder Monster is daar een goed voorbeeld van.
Hier lag inderdaad slechts een zware toren, door een gracht omgeven. Ik moet bekennen,
dat mij het gevoel bekroop. We zoeken tevergeefs. Weena is niet meer dan een donjon,
door water omringt. Toen mej Krol mij bovendien kon mededeelen dat er in het museum
van oudheden indertijd scherven en kannetjes van Weena tentoongesteld waren, meende
ik met zekerheid te mogen aannemen, dat de toren van Weena in het water had gestaan.
de gracht is namelijk de eenige plaats waar men bij opgravingen een grooten voorraad
scherven en gave voorwerpen kan vinden. We weten nu ook precies waar Weena
lag. De beweringen van vele geachte Rotterdammers worden bewaarheid. Het toeval
speelde mej Krol bij het ordenen van oude museum paperassen een jaarverslagen
het museum over 1914 in handen. Door een of ander onnaspeurlijke oorzaak publiceerde
Hoynck van Papendrecht hierin een situatieschets van de in 1905 gevonden funderingen
en daar valt slecht een conclusie uit te trekken; Weena ligt onder het station
Hofplein. Moet het onderzoek als waardeloos worden beschouwd? Neen zeker niet.
We weten nu dat het hof niet grooter is geweest dan het door Hoynck van Papendrecht
opgemeten rechthoekje. Nergens bevonden zich uitgestrekte bijgebouwen. De tekening
van Jacob Loys kan gerust naar het rijk der verdichtingen worden verwezen. Het
bouwwerk dat opduikt als een toren op de kaart van Jan Potter (hierbij gereproduceerd;
de jongste vondst van mr Hazewinkel, als cappelle in de kroniek van dr. Zas en
als ruïne bij van Rijn is niet anders dan de zware donjon die Dirk Bokel
reeds zijn Huis te Wedena noemde. Wanneer de braakliggende grond weer voor
nu nog onbekende doeleinden zal worden gebruikt behoeft men geen vrees te koesteren
een stuk verleden van Rotterdam aan het archeologisch onderzoek te onttrekken.
Voor de gravers die in weinige dagen heel wat grond verzet hebben, een schrale
troost; voor belangstellenden in Rotterdam's verleden echter een groote geruststelling. Terug
naar boven
Mailwisseling
met drs. P.G.W.C.H. Verrips uit Giessenburg - 2004: > 1. Is Arent van Weena
een heer van Giesenburgh geweest? Er is nooit een Arent van
Weena heer van Giessenburg geweest. In 1446 was heer van Giessenburg Arent van
Gent. Deze had geen directe familiebanden met de familie van Weena.
>
2. Hoe heette de zoon van deze Arent?
Mij onbekend. Arent van
Gent had alleen twee dochters, Machteld en Christina. De ene trouwde met Bruijsten
de Juede (o.a. heer van Hardinxveld), de andere met Marthijn van Poederoijen.
>
3. Als dat inderdaad Jacob geweest is, waarom is in de bijlage die ik meegestuurd
hebt, sprake van een Jacob Mathijsz.?
De naam Jacob (Matthijsz.)
van Weena heb ik uit de Leenregisters van de graven van Holland en wat negentiende
eeuwse genealogische gegevens zoals vermeldt in bijlage. In deze bijlage staat
alles wat ik weet over de tweede helft van de vijftiende en de eerste helft
van de zestiende eeuw m.b.t. de heren van Giessenburg.
Bijlage
en nadere verklaring van de heer Verrips: Van Weena als heren
van Giessenburg
1. Jacob Mathijsz. van Wena bij overgifte van
Adriaan van Delft 1476. bron: Over het geslacht (Bokel) van Wena: S.D.v.d.Sluys,
"Beschrijving der sloten en huizen van Schieland", in: J.H.Scheffer,
D.O.Obreen, Rotterdamsche historiebladen 3e afdeeling Genealogische aanteekeningen
en levenbeschrijvingen dl. 1 (Rotterdam 1880) p. 1-25 aldaar 13-14; J.Loïs,
"Oude ware beschrijvinge van Schielandt", in: a.w. p. 545-621 aldaar
607-608.
2. Jan van Wena 19-8-1494. bron: L.R.K. inv.nr. 121,
fo. 23-24. aanvulling Riet de leeuw van Weenen:
In
ons voorgeslacht nov. 1980 nr. 300, door C.Hoek staat over Jan van Weena het volgende: Het
klooster St. Agatha 3-11-1498 Jan van Weena verklaart ook namens
zijn broeders en zusters, dat het klooster Sint Aechte binnen Delft waarin zijn
beide zusters Aechte en Aechte nonnen zijn, zal behouden 4half morgen land afkomstig
van hun vader, in het ambacht Kethel, gemeen met de erfgenamen van Matijs Aryszn
en het klooster. Belend ten westen: de abdis van Reijnsburch, Joest Jacob Gielisz
en meester Jan Gijs Ten oosten: Jan van Wena, Jan Busch Claeszn, de
genoemde erfgenamen en de woning van weduwe Florijs Jan Walenz Ten zuiden:
de Heilige geest en de Pastoor uit die Kethel Ten noorden: Jan van Wena,
Jan Busch en de genoemde erfgenamen Bezegeld door den oom van de oorkonder
Doman Jansz: 3 posthoorns 2.1. en door Claes andriesz.: gedwarsbalkt van 7 stukken
de oneven beladen respectievelijk met 4,3,2,1,Sint Andrieskruisjes
Vervolgens
staat in Ons Voorgeslacht 1970 blz. 81-136 over Jan van Weena: Kethel en Spaland
1531 6. een woning met 8 morgen land, belend ten zuiden Jan de Heijter en Jan
van Wena/ten oosten Jacob Oem en zijn zuster ten westen de Slincwatering/ten
noorden de Poldervaart
3. François
van Wena 19-8-1534 in plaats van zijn overleden vader. (Of dit Jan is, is
onduidelijk.) aanvulling Riet de leeuw van Weenen:
In
Archief Handschriften blz 136 (Rijksarchief) staat over François het
volgende: 16e eeuws afschrift. 1 stuk 1529 Verzoekschrift van Francois
van Wena aan de rekenmeester te s Gravenhage om ontheffing van de laatste
4 jaren pacht van een in Zuid-Holland gelegen uiterwaard geheten de Oude
Wiel. In 1525 door hem voor 8 jaren in pacht genomen.
4.
Jacob van Wena bij overgifte van François van Wena (vader) 23-9-1541.
François en zijn vrouw houden het vruchtgebruik van alles behalve van
het schoutambacht. bron: Collectie d'Ablaing van Giessenburg inv.nr. 86 [acte
13]. De familie van Weena heeft de heerlijkheid Giessenburg in haar naam opgenomen:
18.12.1672 procedeert voor de schepenrechtbank te Leerdam: Susanna van
Weena de Giessenburg, weduwe van Olifier van Kempen, in leven kapitein-majoor
te Lochem. (R.A. Leerdam inv.nr. 178, 18.12.1672)
5. Willem I Boudewijnszoon
van Drenckwaert bij overgifte van Jacob van Wena 23-1-1554. bron: Collectie
d'Ablaing van Giessenburg inv.nr. 86 [acte 14]. Willem I van Drenckwaert had in
eigendom de zgn. ambachtsheerlijke hoeve van Giessendam in Giessen-Oudekerk,
nu Oudekerkseweg 8/10 met de daarbij behorende weren. (Van den Dool "Giessendamse
Ambachtsheerlijke hoeve te Giessen-Oudekerk", p. 61-62)
Zeker is
dat zowel de genealogische gegevens over het geslacht Weena uit de Rotterdamsche
historiebladen 3e afdeeling Genealogische aanteekeningen en levenbeschrijvingen
dl. 1 (Rotterdam 1880) als het verhaal uit je artikel niet gebaseerd is op historische
bronnen. Een tijdgenoot zoals Simon Doeden van de Sluys kan best veel waars
geschreven hebben, maar dan moeten we wel beseffen dat 1. Het woord neef gebruikt
werd voor iedereen die op een bepaalde manier familie was, tot vele generaties
terug. 2. Achternamen in de vijftiende en zestiende eeuw niet zo erg vast waren.
Dezelfde achternaam betekent niet altijd familie en een andere achternaam kon
zelfs bij broers voorkomen. Terug
naar boven
Weena - Joris Boddaert

Joris Boddaert is een journalist, met als specialiteit de Rotterdamse historie. Hij publiceerde een 15-tal boeken/facsimile's over zijn lievelingsstad. Joris is tevens redacteur van de Kroniek, het periodiek van het Historisch Genootschat Roterodamum.
Joris schreef dit juweeltje in 1997.
Terug
naar boven
Een
aantal vragen die bij mij leefde werden beantwoord door Gerrit Boer - 2004: ·
Ik heb in het archief van Rotterdam gevonden dat bij rioleringswerkzaamheden aan
de Katshoek er stenen gevonden zijn van het hof van Weena. Is er bekend wat er
met deze stenen is gedaan? De stenen zijn vermoedelijk
ergens in verwerkt of tot puin vergruist voor weg verharding mogelijk zal het
Boor (afd. R.Damsche gemeente werken je daarop een antwoord kunnen geven. boor@gw.rotterdam.nl
Reactie Boor (De heer drs. A.J. Guiran Archeoloog) :
Wij zijn eigenlijk net zo nieuwsgierig als u! Er is de hoop/verwachting
dat de in 1905 aangetroffen fundering nog (deels) in de grond zit. Meer vondsten
als die in het Historisch Museum bewaard worden zijn mij niet bekend, behalve
dan dat ook wij enkele bakstenen in de buurt van Weena tegen kwamen tijdens de
aanleg van de Spoortunnel.
Reactie Historisch Museum
(Mevrouw Ingrid de Jager conservator archeologie en bouwhistorie)
Het
museum heeft een aantal kannen afkomstig uit het Hof van Weena in haar collectie
maar van stenen van het kasteel Weena is mij niets bekend.
·
Zijn er bij andere opgravingen nog restanten gevonden? In
de Rotterdamse Jaarboekjes; 1942, pag.121-151 door J.G.N. Renaud en 1950 Opgravingen
op het Hofplein Ir. S.J. van Gendt pag.217-228 geven je de nodige informatie slechts
enkele aanhalingen welke schrijvers doen in het kader van hun scribtie of studie
of schrijvers in hun boek hebben ook deze bronnen aangewendt. Verder
heeft Proff. R.Fruin, in de Rotterdamse Historiebladen 1880 een artikel geschreven,
genaamd: "De Bokels van Rotterdam en hun geslacht 3e afd. blz.22 - 54 De
volgende door jouw gestelde vraag m.b.t. opgravingen moet ik je het volgende vermelden,
en ingaand op je laatste vraag die correct is ingeschat heeft men bij de aanleg
van het hofpleinstation in 1905 sporen aangetroffen van een vierkante fundatie
die schuin nrd-oost was georiënteerd daarbij kwamen een paar vondsten naarboven
zoals stijgbeugelmateriaal met het wapen van Jan van Beaumont ca. 1285-1356. De
ontdekking werd vermeld in een museaal verslag van oudheden in 1914 door A. Hoynck
van Papendrecht (directeur). Andere archeologische opgravingen
werden reeds vermeld in Boorbalance 2, 3 en 4 rapporten van het BOOR te Rotterdam.
Tip. In Boorbalance 5, uitkomende vemoedelijk tussen nu en maar 2003 zal een algeheel
verslag worden gedaan over de verdedigings werken van Rotterdam in de middeleeuwen.
· Weet u iets over
de bewoners van het kasteel?
Je vraag of ik iets weet over de Heren
van Weena is erg moelijk te beantwoorden, indien je een korte samenvatting wil
hebben. Er zijn nogal wat schrijvers die over de voorouders kibbelen en of relationele
familiebanden die zo door elkaar lopen dat een een grondige studie vereist is
wil je er uit komen. Echter kort samen gevat komt het er hier op neer dat een
Alewijn I kastelein en burggraaf van Leiden een aantal zonen kreeg genaamd Jacob
en Philips uitwie de van Wassenaars ontsproten. Uit Jacob zouden de Bokels, Mathenesse's
en de van Spangens zijn gesproten. Uit de Bokels zouden dus de van Wedena's zijn
voort gekomen. Echter Jacob zou het slot Weena hebben gebouwd en vernoemd naar
een uit de Rotte voortgekomen kreek de Wijde A (Wedena Wena of Weena.) Het
kasteel, een eenvoudige donjon zoals de donjon te Hillegersberg of Huis bergh
alias reuzenhuis. Het had vermoedelijk een inwendige wenteltrap waardoor alleen
de gewelven een tongewelf betreden kon worden benevens het tentdak had
het een kleine torentje de toegang tot de weergang. Dit soort eenvoudige
solitaire bouwwerken komen in die tijd wel vaker voor en zijn dan ook een typologie
voor die tijd. Een in 16 of 17 tieneeuwse sport die toen in de kunst wereld werd
bedreven was bepaalde dingen groter voor te schilderen en of schrijven dan de
werkelijkheid gebood. Jacob Lois was zo iemand en nam het huis ter Does te Leiderdorp
als voorbeeld om het hof van Weena meer power te geven dan de werkelijkheid was.
Ook het Huis Bergh te Hillegersberg was een van zijn overdreven creaties. Ook
schrijvers waar Lois bovendien toebehoorden kende er iets van Nicolaas Zas Simon
Doedes van der Sluis zouden we enigzins serieus kunnen nemen. 
Huis ter Does te Leiderdorp 1712.
· Je beschrijving van het Hof is voor mij vakjargon. Wat is een tongewelf? Wat is
een weergang? Wat is een ton gewelf
oei je vraag is eenvoudig maar het antwoord, wanneer je een brede uiteenzetting
wil hebben dan is het zeer complex maar ik doe het wel. Een tongewelf heeft
een draag functie en heeft de vorm van een halve ton vandaar tongewelf je hebt
ook een kruis gewelf en een kruisrib gewelf nu zie ik je al denken wat is het
verschil in de laatste twee? Wel nu Een gewelf is in feite een kelderruimte maar
werd ook toegepast bij riool bouw onder huizen. na het bombardement in 40 werden
na de opruiming van de de ruïnes sluizen maar ook rioolen gevonden waar enorm
veel vondsten werden gedaan. ze hadden in feite de zelfde funktie als draagmuren
wanneer een toren werd gebouwd dan werd eerst de kelder gebouwd en bij de afbuiging
naarbinnen verder naar boven gemetseld.De construktie van de boog was in de draagmuren
mee op gemetseld. wanneer je aan het survileren ben moet je maar een naar oude
huizen kijken die de bombardementen hebben over leeft en in Rotterdam noord zie
je ze nog wel en kijk dan goed naar de raam opbouw je ziet dat er een ontlastingsboog
boven de ramen zitten. zouden ze dat niet doen dan zou de druk van de stenen boven
de ramen de constructie van het hout alsmede van het glas kunnen forceren.
Het is dus de bedoeling een dragende functie te hebben voor het hele zaakje wat
zich daar boven bevind. Een Weergang is een
loopvlak zodat je via de borstwering of kantelen de vijand of wie dan ook kan
zien. Zie afb. bij info pakket. Voor meer informatie over de
kastelen in de middeleeuwen verwijs ik je naar een site over "de
donkere middeleeuwen"
· Ben eens zelf naar de
Rotte gelopen en vond daar een afsplitsing. Dit slootje ben ik gaan volgen en
kwam tot mijn groot enthousiasme precies bij Station Hofplein (kasteel Weena)
uit. Heet het door mij aangtroffen slootje nog steeds Wijde A? Ik
wist niet eens dat het slootje uberhaupt nog bestond, maar (ik heb zojuist even
de kaart bestudeerd) je hebt vermoedelijk de Karnemelkshaven gevolgt, die daar
ook op uit komt. (Jan: Dit klopte. Jammer hoor. Ik eis dat de oude naam
in ere wordt hersteld!) Terug
naar boven
In
het Noord-Hollands
Archief, in Haarlem liggen een aantal stukken waarin het volgende staat geschreven:
Inventaris
554: 1385 November 20 (des Manendaghes na der octaven van S. Martiinsdach in
den winter) Willam van den Veen Ghisebrecht Bokelsz. verklaart opgedragen te
hebben aan heer Jan die Weent, abt van Egmond, 7 morgen land, gelegen tussen Scye
en Delf in Koxhoeve, in plaats van 9½ morgen in het ambacht van Bloemertsdike
in de woning ter Wedena, die hij met goedkeuring van den abt verkocht heeft aan
heer Willam van Cralinghen, ridder. a. Oorspr. (Inv.no. 573). Met het zegel
van den oorkonder. b. Afschrift (Inv.no. 12, fol, 39). Inventaris
555 1385 November 21 (des Dynxdachs na der octaven van sinte Martyns dach in
den winter) Jan die Weent, abt van Egmonde, verklaart aan Willam van den Veen
Bokelsz. in erfleen te geven 7 morgen land, gelegen tussen Scye en Delf in Koxhove,
in plaats van 9½ morgen in het ambacht van Blomerdijck in de woning ter
Wedena, welke goederen door Ghysebrecht Boekel van den Veen eertijds van abt Hughe
van Assendelff in leen werden gehouden. Afschrift (Inv.no. 12, fol, 36).
Terug
naar boven
nog uit te werken: In
deel 1 van het boek "stad in aanwas" van Arie van der Schoor wordt het
huis Bulgersteijn en Hof te Weena genoemd.
(uitgeverij Waanders; 1999) Het boek
is raadpleegbaar op het Gemeentearchief Rotterdam.
Ik ben op zoek naar
het jaarboekje 1950 van Rotterdam.
Op blz. 217-228 staat een stukje over de
Opgravingen op het Hofplein Ir. S.J. van Gendt . Gevonden op internet: Informatie
over onderstaande beschrijving sluit venster
Toegangsnummer: 8
Archieftitel:
Gemeente IJsselmonde, ambachten Oost- en West-IJsselmonde
5. Regestenlijst
Gemeente IJsselmonde, ambachten Oost- en West-IJsselmonde
13 Jacob graaf
van Hoorne, heer van Altena, beleent Johan van de Boekhorst Johanssoen met de
helft van de korenen smaltienden van het Westambacht van IJsselmonde, hem aangekomen
door overlijden van zijn moeder Meyne; waarvan de wederhelft wordt bezeten door
Johans broeder Peter vanden Bochorst. De gehele tiende is hun moeder aanbestorven
en beleend geweest na het overlijden van haar broeder Jacop Beuckell vande Wenae.
Datering 1464 september 15
NB Origineel in inv.nr.1824
Vindplaats
Gemeentearchief Rotterdam
Ook gevonden: http://www.nikhef.nl/~louk/MESKW/generation16.html
1542:
Vranck Pols out ontrent 69 iaren, rechteliicken verdaecht wesende ter instantie
van Mr. Jan van Almonde: seijt die deposant dat hem niet een hoecht dat dar verlaetten
gestaen hebben, maer hem hoecht wel dat men die vierscaer van Schielant opt Hoeff
van Wenae gehouden heeft . . . . (OV 22(1967)407)

Links
Een reactie op bovenstaande gegevens
is zeer welkom. Mail me op 
Laatst
bijgewerkt 07.04.2010 |