
7
Genealogische varianten geslacht Bokel
Diverse
geschiedschrijvers hebben hun licht laten schijnen op het geslacht Bokel van Weena.
Er zijn enkele varianten in omloop, maar geen enkele variant mag de waarheid claimen,
daar de benodigde archiefstukken en documenten ontbreken.
Bij mij bekend zijn
er nu 7 versies:
Versie 1. Jacob Lois
(1620-1676) in zijn stuk 'Oude ware beschryvinge van Schielant' uitgegeven na
zijn dood in 1746
1 | | | | | Alewijn | | | | | | |
2 | | | Alewijn | | | | Christiaan | | | | Jacob |
3 | | Jacob | | Philips | | Philips | | Dirk | Wijntien | | |
4 | | Philips | | | | | | Jacob
Boekel van Weena | | | |
5 | | Dirk
van Matenesse | | | | | | Reinier | | | |
6 | Dirke
van Matenesse | | Philips
van Spangen | | | | | Dirk | | | |
7 | | | | | | | | Willem | | | |
8 | | | | | | | Gijsbrecht | | Jacob | | |
Versie 2.
Jacob Kortebrant
(1696-1777) in zijn manuscript 'Beschryving van Schieland'
| | | | | Alewijn | | | | | | |
Alewijn | | | | | Christiaan | | | | | | |
| | | | | Jacob | | | Wijntien | | | Philips |
| | Alewijn | | | Jacob
Boekel | | | | | Philips | |
| | | | Dirk | | Gijsbrecht | | | | Dirk | |
| | | | Reinier | | Gijsbrecht | | | Dirke
van Matenesse | | Philips
van Spangen |
| | | | | Dirk | Gijsbrecht | Herman | | | | |
| | | | | Agniese | | | | | | |
Versie 3. Wouter
van Gouthoeven (1577-1623) in "D'oude Chronijcke ende Historien van Holland
(met West-Vriesland) van Zeeland ende van Utrecht" uit 1620 (1e editie) en
1636 (2e editie).
|  | |
Dit was voor een belangrijk
deel een compilatie van de Divisiekroniek van Cornelius Aurelius en enkele andere
geschiedschrijvers.
In zijn genealogie van het geslacht
Matenesse komt hij met Kortebrant overeen door te zeggen, dat jacob, burggraaf
van Leiden, vier zoons had, van wie de tweede, jacob Boekel, de stamvaders der
Bokels, en de vierde, Philips, die der Matenesses was.
Bij de behandeling
der Wassenaars echter sluit hij zich bij Lois aan, want hij zegt daar dat burggraaf
Alewijn twee zoons had, jacob en Philips,
van welken laatste de Wassenaars verder hun oorsprong namen. jacob echter, in
plaats van, zooals Lois vermeldt, de stamvader der Matenesses te worden,' liet
alleen een dochter na. Hier wordt dus geheel in het midden gelaten, hoe
de eerstgenoemde burggraaf jacob en jacob Alewijnszoon elkander bestonden, ja
of zij eigenlijk wel tot de zelfde stam behoorden. Van een Christiaan, jonger
broeder van Alewijn, dien de beide eerstgenoemde kroniekschrijvers vermelden wordt
in het geheel niet gesproken, een en ander kan natuurlijk alleen strekken om de
verwarring nog groter te maken.
| | | Mathenesse: | | | | | | Wassenaars: | |
| | | | | | | | | | |
| | | Jacob
burggraaf | | | | | | Alewijn | |
| Philips | | Alewijn | | Jacob
Boekel | | | | Philips | Jacob |
| Dirk | | | Dirk | | Gijsbrecht | | | de
wassenaars | een
dochter |
Dirke
van Matenesse | | Philips
van Spangen | | Reinier | | Gijsbrecht | | | | |
| | | | | Dirk | Gijsbrecht | Herman | | | |
| | | | | Agniese | | | | | |
Versie 4. Mathijs
van der Houve (1577-1646) in de Handvest-Kroniek (Handvest of Chartre Chronyck)
uit 1637 (deel 1) en 1646 (deel 2). De Handvest-Kroniek vermeldt zonder meer,
dat 'de van der Spangen's afstamden van een jongeren zoon uit het huis der burggraven
van Leiden.
Versie 5.
Simon van Leeuwen (1627-1685)
in zijn Batavia Illustrata ofte Hollandsche Chronyck (1685)
Van Leeuwen geeft een genealogie,
welke in hoofdzaak met die van Kortebrant overeenkomt, doch in sommige punten
verschilt. Burggraaf Alewijn had een zoon jacob, gehuwd met Nicola van Teylingen,
bij wie hij vier zoons verwekte; van de tweede zoon, jacob, stamden de Bokels,
van de vierde, Philips, de Matenesses af. Ook hier is dus sprake van
een Christiaan.
Een belangrijker verschil vertoont zich echter in de verdere genealogie der Bokels.
Terwijl volgens Kortebrant de kleinzoon van jacob Boekel, Reinier, zonder kinderen
stierf, zodat de naam Bokel zich voortzette in de afstammelingen van Gijsbrecht
jacobszoon. zo had, volgens van Leeuwen, jacob Boekel weliswaar twee zoons, Dirk
en Gijsbrecht doch de laatste stierf zonder nakomelingschap, zodat de latere Bokels
allen van Dirk (en van zijn zoon Reinier) moeten afstammen.
Versie
6. Félix-Victor Goethals (1799-1872) in zijn werk 'Dictionnaire généalogique
et héraldique des familles nobles du royaume de Belgique uit 1850.
De
door hem gegeven voorstelling wijkt zeer van de bovenvermelden af, en is als volgt:
Halewijn, burggraaf van Leiden (overleden in 1192), had drie zoons:
1) Halewijn,
stamvader der Wassenaars.
2) jacob, gehuwd met een dochter van den heer van
Woerden, bij wie hij twee zoons had; de oudste, Dirk, nam den naam Boekel aan
( Ook vinden wij hier nog de oude legende vermeld, dat Dirk wegens een met een
beukelaar gepleegde doodslag, zijn naam moest afleggen, en zich voortaan Beukel
of Boekel moest noemen.), de tweede, Gijsbrecht, stierf kinderloos.
(commentaar
webmaster: het gedicht spreekt toch echt over
een heer Jacob die doodslag pleegde:)
3) Philips, genaamd Uyternesse,
de stamvader der Matenesses en Spangens. Hier wordt dus niet alleen christiaan,
maar jacob overgeslagen, zodat er twee opeenvolgende personen uit de lijst verdwijnen,
en Philips Uyternesse tot een zoon van Halewijn gemaakt wordt, die bij Lois en
van Leeuwen zijn kleinzoon, en bij Kortebrant zelfs zijn, achterkleinzoon is.
|
|
|
| | | | |  |
| | | |
| | | | |
| | | |
De andere schrijvers, die
deze zaak besproken hebben, sluiten zich gewoonlijk bij een der boven uiteengezette
meningen aan.
Al deze versies zijn behandeld in het Rotterdams jaarboekje van
1894 door Mr. J.W. Bezemer. Hij komt echter ook niet tot een volledig betrouwbaar
geslachtsregister. Wel heeft hij een eigen theorie zodat dit dus versie 7 zou
moeten zijn.
Versie
7. Mr. J.W. Bezemer schrijft:
Voor het grootste gedeelte van wat de kroniekschrijvers
ons mededelen, zijn hoegenaamd geen historische bewijzen aanwezig. Ja in sommige
punten is de onwaarheid zelfs aan te toonen.
Onwaarheid 1:
Dat de Bokels,
Matenesses en van der Spangens uit het geslacht van Wassenaar afkomstig zouden
zijn, is niet meer dan een verzinsel. Zelfs al zouden ze van de oude burggraven
van Leiden afstammen, dan nog is het vrij zeker, dat die burggraven niet tot het
geslacht van Wassenaars behoorden.
Argument 1: Het wapen van de burggraven
vertoont een dwarsbalk, het oudst bekende wapen van de wassenaars echter (volgens
Rietstap), bevat vijf smalle dvarsbalken, waarover een St. Andrieskruis.
Argument
2: Alles afdoende is wel het feit, dat het geslacht van Wassenaar pas in 1339
de waardigheid van burggraaf van graaf Willem III in leen ontving, ter wijl er
voor die tijd nooit een Wassenaar iets met het burggraafschap te maken had.
Toch
is de dwaling van de kroniekschrijvers niet geheel en al onbegrijpelijk; hun beweringen
hadden haar ontstaan daaraan te danken, dat zij over het laat voorkomen der Wassenaars
in de historie een sluier wilden werpen, en daartoe de oudste burggraven van Leiden
in dat geslacht opnamen (vergelijk het boek van P.J.
Blok 'Eene Hollandsche stad in de middeleeuwen, blz 17)
Onwaarheid
2:
Dat de drie genoemde geslachten nakomelingen van de oude burggraven zouden
zijn, is wederom een veronderstelling, waartoe elk deugdelijk bewijs ontbreekt.
Dat men tot haar kwam door de gelijkheid van het wapen, ligt voor de hand, maar
waar het er op aankomt om de beweerde verwantschap door verwijzing naar een authentiek
document te bewijzen, blijven de kroniekschrijvers geheel in gebreke. De geheele
hypothese van de afstamming is dus niet veel meer dan een onbewezen gissing. Men
kan volstrekt niet beweren dat zij onwaar is, de overeenkomst van de wapens geeft
altijd iets te denken, maar zonder verdere bewijzen mogen wij.haar niet als een
historische waarheid aannemen.
Waarheid
1:
Wij zullen dus zelfstandig te werk moeten gaan en onderzoeken wat er werkelijk
over de bedoelde geslachten bekend is.Wij
zien
dan, dat er in 1200, 1215 en 1216 onder de edelen een Dirk
Bokel genoemd wordt, en in 1226 en 1245 een Gijsbrecht. In het jaar 1252 vergunde
koning Willem aan een zekeren Dirk Bokel, dat in geval
hij zonder mannelijke nakomelingschap stierf, zijn oudste dochter zijn leengoed
zou beërven. In oorkonden sinds1285 wordt weer van een Gijsbrecht Bokel gesproken.
De 13e December 1280 stelde Floris V de bewoners van Dirk Bokels ambacht vrij
van schot, en in 1287 vergunde hij aan die zelfde Dirk, om enige bepalingen over
de bedijkingen in zijn ambacht te maken (De oorspronkelijke bronstukken zijn te
vinden in het oorkondenboek van van
den Bergh en achter de verhandelingen van prof.
de Geer).
Hoe was nu echter de verwantschap tussen al deze Bokels?
Dat de in 1226 vermelde Gijsbrecht een zoon was van de eerste Dirk, is waarschijnlijk,
maar niet bewezen. ( webmaster: dit pleit dus voor Lois)
Onwaarheid 3:
Of Dirk, die in 1252 genoemd wordt, de vader was van Gijsbrecht
(1285) moet volgens prof.
Fruin, onzeker blijven;
ik zou bijna durven beweren, dat het zeker het
geval niet is geweest. Immers ridder Gijsbrecht behoorde tot de tak van de zogenaamde
Rotterdamsche Bokels, terwijl een afschrift van de oorkonde van 1252, waaruit
het bestaan van Dirk Bokel blijkt, door prof. de Geer in de archieven van de Matenesses
gevonden werd. Hoe kwamen de heeren van Matenesse in het bezit van een stuk, dat
op een lid van een anderen tak van hun geslacht betrekking zou hebben? Op die
grond meen ik te mogen
aannemen,
dat de Dirk Bokel van 1252 niet tot de tak van de de Rotterdamsche Bokels behoorde,
doch tot die tak, welke later de naam van Matenesse aannam. Dat het slechts een
afschrift van de bedoelde oorkonde was, welke zich in het bezit van de heeren
van Matenesse bevond, is mijns inziens tegen de ontwikkelde mening geen bezwaar,
daar immers prof de Geer in de archieven van Matenesse verscheidene stukken ook
alleen in afschrift aantrof, die zonder enigen twijfel op de Matenesses betrekking
hebben. Waar het oorspronkelijke stuk wegens ouderdom of andere redenen met vernietiging
bedreigd werd, is het niet meer dan natuurlijk dat de belanghebbenden daarvan
een kopie lieten vervaardigen, terwijl er geen reden te bedenken is, waarom zij
zich afschriften zouden hebben aangeschaft van stukken, die tot hun geslacht in
hoegenaamd geen betrekking stonden. De beide op Dirk Bokels ambacht betrekking
hebbende oorkonden van 1280 en 1287 bevinden zich eveneens in de archieven van
Matenesse, de eerste is een afschrift de tweede is het originele. Ook deze Dirk
behoorde dus tot de Matenesses, en ik zie er nu geen bezwaar in om, evenals prof.
de Geer in zijn geslachtslijst doet, deze Dirk met die van 1252 voor een en dezelfde
persoon te houden.
Waarheid 2:
Hoe echter waren nu de Rotterdamsche
Bokels en de latere Matenesses met elkander verwant, wie was hun gemeenschappelijke
stamvader? Volgens prof. de Geer was waarschijnlijk de in 1226 voorkomende Gijsbrecht
een broeder van Dirk (1200,1216), van welke gijsbrecht dan de Rotterdamsche Bokels,
afkomstig zouden zijn, terwijl Dirk weer een zoon Dirk had (1252, 1280) van wie
de Matenesses zouden afstammen.
Doch prof. Fruin wijst er terecht op, dat
het niet onwaarschijnlijk is dat de stamvader der Matenesses een broer of oom
van
ridder Gijsbrecht (1285) geweest is, en denkelijk Floris heette, omdat
in een stuk van 1296 melding gemaakt wordt van Bokel Florens ambacht (Bijlagen
tot de kroniek van rotterdam no XV), dat omtrent Matenesse gelegen schijnt te
hebben. Dat dit ambacht nog betrekkelijk laat met die naam wordt aangeduid, is
mijns inziens te verklaren, wanneer men aanneemt, dat deze Floris een jongere
zoon was, en dus een gedeelte van de vaderlijke, tot dan toe ongescheiden, goederen
erfde, welk gedeelte
dan naar hem genoemd werd en bleef, ook toen een latere
bezitter een andere naam droeg. Dezen Floris zou ik dan het liefst (hoewel het
natuurlijk niet meer dan een gissing is) willen plaatsen tussen Dirk van 1200
en Dirk van 1287, daar het mij de jaartallen waarschijnlijker voorkomt dat de
laatste een kleinzoon van de eerste was.
Om dezelfde reden zou ik Gijsbrecht
van 1226 niet voor een broer, maar voor een zoon van de eerste Dirk houden, daar
Gijsbrechts zoon, ridder Gijsbrecht, in, 1285 voorkomt, dus in de zelfde tijd
als Dirk, kleinzoon van Dirk van 1200.
De Dirk Bokel van 1287 had een zoon,
die zich Dirk Bokel Uyternesse noemde, en wiens zonen de naam van Matenesse aannamen;
naar alle waarschijnlijkheid (op dit punt zijn alle kroniekschrijvers eenstemmig)
was het een broer van Dirk, genaamd Philips, die het aanzijn gaf aan het geslacht
van der Spangen. Ook prof. de Geer sluit zich bij deze mening aan.
... (stukje
over de matenessers)
Volgens van
Leeuwen, en na hem het Nobiliaire des Pays-Bas (Suite du Supplement blz 40)
en Goethals had hij twee zoons: de
jongste, Jan, zette het geslacht van der Spangens verder voort, de oudste, Dirk,
was de stamvader der heeren van Wena. Het kost weinig moeite, om de ongerijmdheid
van deze laatste bewering aan te tonen, waarop ook reeds door Vergoes in zijn
H.S. Beschrijving van Schieland, gewezen is. Immers waar veel duister moge zijn,
met de heeren van Wena zijn wij nauwkeurig bekend, en wij weten uit authentieke
stukken, dat deze tot de tak van de Rotterdamsche Bokels behoorden. In 1306 droeg
Dirk Bokel, kleinzoon van ridder Gijsbrecht het huis Wena op aan Nicolaas van
Putten, en ontving het weer in leen terug; in het betreffende stuk (zie De
Bokels van Rotterdam en hun geslach van prof. Fruin) staat nauwkeurig de verdere
leenopvolging beschreven, volgens welke de erfopvolging aan de nakomelingen van
ridder Gijsbrecht verzekerd bleef. Hoe dus een Dirk, zoon van Philips Uytemesse,
die slechts zeer van verre met de nakomelingen van ridder Gijsbrecht verwant was,
in de eerste helft van de 14e eeuw in het bezit van Wena zou gekomen zijn, mag
wel een onoplosbaar raadsel heten.
| | Dirk
Bokel (1200,1216) | | |
Gijsbrecht
(1226) | | | Floris | |
Gijsbrecht
(1285) | | | Dirk
(1251,1280) | |
zoon | | Dirk
Uyternesse | | Philips
Bokel Uyterenesse (van Spangen) |
Dirk
Bokel | | | | |
Terug
naar boven
Een
reactie op bovenstaande gegevens is zeer welkom.
Mail me op
Laatst
bijgewerkt 17.01.2009