|||||

HOME

 

 

 







 

 


 

 


"de Leeuw van Weenen"

  • Stamboom van Bokel tot van Weena (7 varianten)


 

De eerste bewoner van het Hof van Weena was Christiaan van Weena. Zijn zoon heette Dirk van Weena.
De zoon van Dirk werd opeens Jacob Bouckels van Weena genoemd. Volgens de overlevering werd hij gedwongen om zijn naam met die van Boekel of Bokel te verwisselen wegens een door hem gepleegde moord (zie gedicht "de Beukelaar" en de gelijknamige litho).
Deze Jacob laat de dijken rondom zijn land verzwaren (o.a. de Beukelsdijk). Hij vindt dat hij daar erg goed aan gedaan heeft en schenkt die landen dan ook zijn naam.Vanaf die tijd heten die landen: Jacob Bouckelsambacht. De naam Bouckels, voegt hij dan ook bij zijn eigen naam en dus heet hij voluit Jacob Bouckels van Weena. Die naam blijven de geslachten na hem ook dragen.

Het uitzoeken van de genealogie van het geslacht Bokel is niet makkelijk. Er zijn minstens 7 versies in omloop. Deze 7 varianten zal ik hieronder behandelen. Eerst volgt een opsomming van de geslachten op basis van de versie van Jacob Lois, vervolgens een uitwerking van de 7 varianten. Daarna wordt op basis van de versie van Jacob Lois een beschrijving gegeven per persoon.

 

7 Genealogische varianten geslacht Bokel


Diverse geschiedschrijvers hebben hun licht laten schijnen op het geslacht Bokel van Weena. Er zijn enkele varianten in omloop, maar geen enkele variant mag de waarheid claimen, daar de benodigde archiefstukken en documenten ontbreken.
Bij mij bekend zijn er nu 7 versies:

Versie 1. Jacob Lois (1620-1676) in zijn stuk 'Oude ware beschryvinge van Schielant' uitgegeven na zijn dood in 1746

1    Alewijn      
2  Alewijn   Christiaan   Jacob
3 Jacob Philips Philips DirkWijntien  
4 Philips     Jacob Boekel van Weena   
5 Dirk van Matenesse     Reinier   
6Dirke van Matenesse Philips van Spangen     Dirk   
7       Willem   
8      Gijsbrecht Jacob  

Versie 2. Jacob Kortebrant (1696-1777) in zijn manuscript 'Beschryving van Schieland'

     Alewijn      
Alewijn    Christiaan      
     Jacob  Wijntien  Philips
  Alewijn  Jacob Boekel     Philips 
    Dirk Gijsbrecht   Dirk 
    Reinier Gijsbrecht  Dirke van Matenesse Philips van Spangen
     DirkGijsbrechtHerman    
     Agniese      

 

 
Jacob Kortebrant (blauwe versie)
 


Versie 3. Wouter van Gouthoeven (1577-1623) in "D'oude Chronijcke ende Historien van Holland (met West-Vriesland) van Zeeland ende van Utrecht" uit 1620 (1e editie) en 1636 (2e editie).


Dit was voor een belangrijk deel een compilatie van de Divisiekroniek van Cornelius Aurelius en enkele andere geschiedschrijvers.
In zijn genealogie van het geslacht Matenesse komt hij met Kortebrant overeen door te zeggen, dat jacob, burggraaf van Leiden, vier zoons had, van wie de tweede, jacob Boekel, de stamvaders der Bokels, en de vierde, Philips, die der Matenesses was.
Bij de behandeling der Wassenaars echter sluit hij zich bij Lois aan, want hij zegt daar dat burggraaf Alewijn twee zoons had, jacob en Philips, van welken laatste de Wassenaars verder hun oorsprong namen. jacob echter, in plaats van, zooals Lois vermeldt, de stamvader der Matenesses te worden,' liet alleen een dochter na. Hier wor
dt dus geheel in het midden gelaten, hoe de eerstgenoemde burggraaf jacob en jacob Alewijnszoon elkander bestonden, ja of zij eigenlijk wel tot de zelfde stam behoorden. Van een Christiaan, jonger broeder van Alewijn, dien de beide eerstgenoemde kroniekschrijvers vermelden wordt in het geheel niet gesproken, een en ander kan natuurlijk alleen strekken om de verwarring nog groter te maken.

 

   Mathenesse:     Wassenaars: 
           
   Jacob burggraaf      Alewijn 
 Philips Alewijn Jacob Boekel    PhilipsJacob
 Dirk  Dirk Gijsbrecht  de wassenaarseen dochter
Dirke van Matenesse Philips van Spangen Reinier Gijsbrecht    
     DirkGijsbrechtHerman   
     Agniese     


Versie 4. Mathijs van der Houve (1577-1646) in de Handvest-Kroniek (Handvest of Chartre Chronyck) uit 1637 (deel 1) en 1646 (deel 2). De Handvest-Kroniek vermeldt zonder meer, dat 'de van der Spangen's afstamden van een jongeren zoon uit het huis der burggraven van Leiden.

Versie 5. Simon van Leeuwen (1627-1685) in zijn Batavia Illustrata ofte Hollandsche Chronyck (1685)

Van Leeuwen geeft een genealogie, welke in hoofdzaak met die van Kortebrant overeenkomt, doch in sommige punten verschilt. Burggraaf Alewijn had een zoon jacob, gehuwd met Nicola van Teylingen, bij wie hij vier zoons verwekte; van de tweede zoon, jacob, stamden de Bokels, van de vierde, Philips, de Matenesses af. Ook hier is dus sprake van
een Christiaan. Een belangrijker verschil vertoont zich echter in de verdere genealogie der Bokels. Terwijl volgens Kortebrant de kleinzoon van jacob Boekel, Reinier, zonder kinderen stierf, zodat de naam Bokel zich voortzette in de afstammelingen van Gijsbrecht jacobszoon. zo had, volgens van Leeuwen, jacob Boekel weliswaar twee zoons, Dirk en Gijsbrecht doch de laatste stierf zonder nakomelingschap, zodat de latere Bokels allen van Dirk (en van zijn zoon Reinier) moeten afstammen.

 

Versie 6. Félix-Victor Goethals (1799-1872) in zijn werk 'Dictionnaire généalogique et héraldique des familles nobles du royaume de Belgique uit 1850.
De door hem gegeven voorstelling wijkt zeer van de bovenvermelden af, en is als volgt:
Halewijn, burggraaf van Leiden (overleden in 1192), had drie zoons:
1) Halewijn, stamvader der Wassenaars.
2) jacob, gehuwd met een dochter van den heer van Woerden, bij wie hij twee zoons had; de oudste, Dirk, nam den naam Boekel aan ( Ook vinden wij hier nog de oude legende vermeld, dat Dirk wegens een met een beukelaar gepleegde doodslag, zijn naam moest afleggen, en zich voortaan Beukel of Boekel moest noemen.), de tweede, Gijsbrecht, stierf kinderloos.
(commentaar webmaster: het gedicht spreekt toch echt over een heer Jacob die doodslag pleegde:)
3) Philips, genaamd Uyternesse, de stamvader der Matenesses en Spangens. Hier wordt dus niet alleen christiaan, maar jacob overgeslagen, zodat er twee opeenvolgende personen uit de lijst verdwijnen, en Philips Uyternesse tot een zoon van Halewijn gemaakt wordt, die bij Lois en van Leeuwen zijn kleinzoon, en bij Kortebrant zelfs zijn, achterkleinzoon is.

Halewijn
Philips Uyternesse
Jacob
 
|
  
 
Dirk van Matenesse
Dirk Boekel van Weena
Gijsbrecht
    
Dirk van Matenesse
Philips van Spangen
  

De andere schrijvers, die deze zaak besproken hebben, sluiten zich gewoonlijk bij een der boven uiteengezette meningen aan.
Al deze versies zijn behandeld in het Rotterdams jaarboekje van 1894 door Mr. J.W. Bezemer. Hij komt echter ook niet tot een volledig betrouwbaar geslachtsregister. Wel heeft hij een eigen theorie zodat dit dus versie 7 zou moeten zijn.

 

Versie 7. Mr. J.W. Bezemer schrijft:
Voor het grootste gedeelte van wat de kroniekschrijvers ons mededelen, zijn hoegenaamd geen historische bewijzen aanwezig. Ja in sommige punten is de onwaarheid zelfs aan te toonen.

Onwaarheid 1:
Dat de Bokels, Matenesses en van der Spangens uit het geslacht van Wassenaar afkomstig zouden zijn, is niet meer dan een verzinsel. Zelfs al zouden ze van de oude burggraven van Leiden afstammen, dan nog is het vrij zeker, dat die burggraven niet tot het geslacht van Wassenaars behoorden.
Argument 1: Het wapen van de burggraven vertoont een dwarsbalk, het oudst bekende wapen van de wassenaars echter (volgens Rietstap), bevat vijf smalle dvarsbalken, waarover een St. Andrieskruis.
Argument 2: Alles afdoende is wel het feit, dat het geslacht van Wassenaar pas in 1339 de waardigheid van burggraaf van graaf Willem III in leen ontving, ter wijl er voor die tijd nooit een Wassenaar iets met het burggraafschap te maken had.

Toch is de dwaling van de kroniekschrijvers niet geheel en al onbegrijpelijk; hun beweringen hadden haar ontstaan daaraan te danken, dat zij over het laat voorkomen der Wassenaars in de historie een sluier wilden werpen, en daartoe de oudste burggraven van Leiden in dat geslacht opnamen (vergelijk het boek van P.J. Blok 'Eene Hollandsche stad in de middeleeuwen, blz 17)

Onwaarheid 2:
Dat de drie genoemde geslachten nakomelingen van de oude burggraven zouden zijn, is wederom een veronderstelling, waartoe elk deugdelijk bewijs ontbreekt. Dat men tot haar kwam door de gelijkheid van het wapen, ligt voor de hand, maar waar het er op aankomt om de beweerde verwantschap door verwijzing naar een authentiek document te bewijzen, blijven de kroniekschrijvers geheel in gebreke. De geheele hypothese van de afstamming is dus niet veel meer dan een onbewezen gissing. Men kan volstrekt niet beweren dat zij onwaar is, de overeenkomst van de wapens geeft altijd iets te denken, maar zonder verdere bewijzen mogen wij.haar niet als een historische waarheid aannemen.

Waarheid 1:
Wij zullen dus zelfstandig te werk moeten gaan en onderzoeken wat er werkelijk over de bedoelde geslachten bekend is.Wij Ruine van het Huis te Rivierezien dan, dat er in 1200, 1215 en 1216 onder de edelen een Dirk Bokel genoemd wordt, en in 1226 en 1245 een Gijsbrecht. In het jaar 1252 vergunde koning Willem aan een zekeren Dirk Bokel, dat in geval hij zonder mannelijke nakomelingschap stierf, zijn oudste dochter zijn leengoed zou beërven. In oorkonden sinds1285 wordt weer van een Gijsbrecht Bokel gesproken. De 13e December 1280 stelde Floris V de bewoners van Dirk Bokels ambacht vrij van schot, en in 1287 vergunde hij aan die zelfde Dirk, om enige bepalingen over de bedijkingen in zijn ambacht te maken (De oorspronkelijke bronstukken zijn te vinden in het oorkondenboek van van den Bergh en achter de verhandelingen van prof. de Geer).

Hoe was nu echter de verwantschap tussen al deze Bokels?
Dat de in 1226 vermelde Gijsbrecht een zoon was van de eerste Dirk, is waarschijnlijk, maar niet bewezen. ( webmaster: dit pleit dus voor Lois)

Onwaarheid 3:
Of Dirk, die in 1252 genoemd wordt, de vader was van Gijsbrecht (1285) moet volgens prof. Fruin, onzeker blijven;
ik zou bijna durven beweren, dat het zeker het geval niet is geweest. Immers ridder Gijsbrecht behoorde tot de tak van de zogenaamde Rotterdamsche Bokels, terwijl een afschrift van de oorkonde van 1252, waaruit het bestaan van Dirk Bokel blijkt, door prof. de Geer in de archieven van de Matenesses gevonden werd. Hoe kwamen de heeren van Matenesse in het bezit van een stuk, dat op een lid van een anderen tak van hun geslacht betrekking zou hebben? Op die grond meen ik te mogen aannemen, dat de Dirk Bokel van 1252 niet tot de tak van de de Rotterdamsche Bokels behoorde, doch tot die tak, welke later de naam van Matenesse aannam. Dat het slechts een afschrift van de bedoelde oorkonde was, welke zich in het bezit van de heeren van Matenesse bevond, is mijns inziens tegen de ontwikkelde mening geen bezwaar, daar immers prof de Geer in de archieven van Matenesse verscheidene stukken ook alleen in afschrift aantrof, die zonder enigen twijfel op de Matenesses betrekking hebben. Waar het oorspronkelijke stuk wegens ouderdom of andere redenen met vernietiging bedreigd werd, is het niet meer dan natuurlijk dat de belanghebbenden daarvan een kopie lieten vervaardigen, terwijl er geen reden te bedenken is, waarom zij zich afschriften zouden hebben aangeschaft van stukken, die tot hun geslacht in hoegenaamd geen betrekking stonden. De beide op Dirk Bokels ambacht betrekking hebbende oorkonden van 1280 en 1287 bevinden zich eveneens in de archieven van Matenesse, de eerste is een afschrift de tweede is het originele. Ook deze Dirk behoorde dus tot de Matenesses, en ik zie er nu geen bezwaar in om, evenals prof. de Geer in zijn geslachtslijst doet, deze Dirk met die van 1252 voor een en dezelfde persoon te houden.

Waarheid 2:
Hoe echter waren nu de Rotterdamsche Bokels en de latere Matenesses met elkander verwant, wie was hun gemeenschappelijke stamvader? Volgens prof. de Geer was waarschijnlijk de in 1226 voorkomende Gijsbrecht een broeder van Dirk (1200,1216), van welke gijsbrecht dan de Rotterdamsche Bokels, afkomstig zouden zijn, terwijl Dirk weer een zoon Dirk had (1252, 1280) van wie de Matenesses zouden afstammen.
Doch prof. Fruin wijst er terecht op, dat het niet onwaarschijnlijk is dat de stamvader der Matenesses een broer of oom van
ridder Gijsbrecht (1285) geweest is, en denkelijk Floris heette, omdat in een stuk van 1296 melding gemaakt wordt van Bokel Florens ambacht (Bijlagen tot de kroniek van rotterdam no XV), dat omtrent Matenesse gelegen schijnt te hebben. Dat dit ambacht nog betrekkelijk laat met die naam wordt aangeduid, is mijns inziens te verklaren, wanneer men aanneemt, dat deze Floris een jongere zoon was, en dus een gedeelte van de vaderlijke, tot dan toe ongescheiden, goederen erfde, welk gedeelte
dan naar hem genoemd werd en bleef, ook toen een latere bezitter een andere naam droeg. Dezen Floris zou ik dan het liefst (hoewel het natuurlijk niet meer dan een gissing is) willen plaatsen tussen Dirk van 1200 en Dirk van 1287, daar het mij de jaartallen waarschijnlijker voorkomt dat de laatste een kleinzoon van de eerste was.
Om dezelfde reden zou ik Gijsbrecht van 1226 niet voor een broer, maar voor een zoon van de eerste Dirk houden, daar Gijsbrechts zoon, ridder Gijsbrecht, in, 1285 voorkomt, dus in de zelfde tijd als Dirk, kleinzoon van Dirk van 1200.
De Dirk Bokel van 1287 had een zoon, die zich Dirk Bokel Uyternesse noemde, en wiens zonen de naam van Matenesse aannamen; naar alle waarschijnlijkheid (op dit punt zijn alle kroniekschrijvers eenstemmig) was het een broer van Dirk, genaamd Philips, die het aanzijn gaf aan het geslacht van der Spangen. Ook prof. de Geer sluit zich bij deze mening aan.
... (stukje over de matenessers)
Volgens van Leeuwen, en na hem het Nobiliaire des Pays-Bas (Suite du Supplement blz 40) en Goethals had hij twee zoons: deGraftombe van Nicolaas II van Putten (overl. 1311) en zijn vrouw Aleid van Strijen (overl. 1316), vermoedelijk gemaakt in opdracht van hun dochter Beatrijs. Oorspronkelijk heeft de tombe vrij in het koor gestaan en is, vermoedlijk kort na de reformatie, in een nis in het koor geplaatst. In 1961/62 vond restauratie plaats jongste, Jan, zette het geslacht van der Spangens verder voort, de oudste, Dirk, was de stamvader der heeren van Wena. Het kost weinig moeite, om de ongerijmdheid van deze laatste bewering aan te tonen, waarop ook reeds door Vergoes in zijn H.S. Beschrijving van Schieland, gewezen is. Immers waar veel duister moge zijn, met de heeren van Wena zijn wij nauwkeurig bekend, en wij weten uit authentieke stukken, dat deze tot de tak van de Rotterdamsche Bokels behoorden. In 1306 droeg Dirk Bokel, kleinzoon van ridder Gijsbrecht het huis Wena op aan Nicolaas van Putten, en ontving het weer in leen terug; in het betreffende stuk (zie De Bokels van Rotterdam en hun geslach van prof. Fruin) staat nauwkeurig de verdere leenopvolging beschreven, volgens welke de erfopvolging aan de nakomelingen van ridder Gijsbrecht verzekerd bleef. Hoe dus een Dirk, zoon van Philips Uytemesse, die slechts zeer van verre met de nakomelingen van ridder Gijsbrecht verwant was, in de eerste helft van de 14e eeuw in het bezit van Wena zou gekomen zijn, mag wel een onoplosbaar raadsel heten.

  Dirk Bokel (1200,1216)  
Gijsbrecht (1226)  Floris 
Gijsbrecht (1285)  Dirk (1251,1280)  
zoon Dirk Uyternesse Philips Bokel Uyterenesse (van Spangen)
Dirk Bokel    

 

 

Terug naar boven

 


 

 

 

 

Een reactie op bovenstaande gegevens is zeer welkom.
Mail me op Mailadres is een plaatje tegen spam. emailadres overtikken dus alstublieft

 

 

Laatst bijgewerkt 17.01.2009